Grammar les 1

Periode 2 les 1

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Periode 2 les 1

Slide 1 - Tekstslide

Welcome dear students
For today:
- Let's talk about....
- New planner
- Grammar => Present Simple vs. Present Continuous

Slide 2 - Tekstslide

New planner 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

The Present Simple
Hoe kun je de "present simple" herkennen?

In een zin weet je of het een feit of routine is door naar signaalwoorden te kijken.
Woorden als every day (alledaags), never (nooit), always (altijd), every Wednesday (elke woensdag) vertellen je dat het over een routine gaat. Het komt vaak voor.

Als er geen signaalwoorden zijn, vertelt de zin u een feit.

Slide 6 - Tekstslide

Present simple 
Signaalwoorden:

always
often
ever
sometimes
every day
never
usually
every week

Slide 7 - Tekstslide

Sleep de signaalwoorden naar de goede rij. 
Present Simple
Always
Every day
Never
At the moment
currently
Right now
Today
Often
Regularly
Sometimes
Usually

Slide 8 - Sleepvraag

Lucy lives in London.
How do you recognize the present simple in this sentence, explain your answer.

Slide 9 - Open vraag

Make 5 sentences in the present simple

Slide 10 - Open vraag

Translate.
1. John speelt altijd buiten

Slide 11 - Open vraag

PRESENT CONTINOUS
Present contiNUous: gebeurt NU 
Always use this form:
1. am, is / are 
2. infinitive
3. -ing 

Example: They are working now


Slide 12 - Tekstslide

Present continuous
The present continuous consists of a form of be followed by the -ing form of a verb (werkwoord). 
I am working
you are working
he/she/it is working
we are working
you are working
they are working

Slide 13 - Tekstslide

Present Continuous signal words
Now 
Right now
As we speak
Currently
At the moment
Listen!
Look!

Slide 14 - Tekstslide

Present Continuous
Dad __________ (get) angry.

Slide 15 - Open vraag

Present continuous

Look! They ... (to give) him a present.

Slide 16 - Open vraag

Make the sentence into a Present Continuous sentence and explain the difference:
He climbs a mountain.

Slide 17 - Open vraag


A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 18 - Quizvraag


A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 19 - Quizvraag

Present continuous vs. present simple 

Slide 20 - Tekstslide