HV wo 19 jan - 1

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Woordenboek
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Je eigen leesboek
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?
  • Lesboek 
  • Woordenboek
  • Schrift
  • Pen (ja, een potlood mag ook)
  • Je eigen leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • We lezen in ons eigen leesboek 
  • Herhaling over het woordgeslacht
  • We kijken het huiswerk na
  • Ik leg uit over spelling in het woordenboek
  • We maken opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Tijd om te lezen

Pak je boek erbij

We lezen in stilte

Slide 3 - Tekstslide

Hoe zat het ook al weer?
Verwijzen naar de- en het-woorden, of het woordgeslacht:
Een zelfstandig naamwoord is een de- of een het-woord
  • De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk
    De appel (m) = mannelijk. De bibliotheek (v) = vrouwelijk
  • Het-woorden zijn onzijdig
    Het geluk (o) = onzijdig
Let op: verkleinwoorden zijn altijd onzijdig: het tafeltje, het dekentje. 

Slide 4 - Tekstslide

Hoe zat het ook al weer?
Je gebruikt de verwijswoorden deze en die voor
mannelijk en vrouwelijke woorden:
  • de appel, deze appel, die appel
  • de bibliotheek, deze bibliotheek, die bibliotheek
De verwijswoorden dit en dat voor onzijdige woorden:
  • het geluk, dit geluk, dat geluk
  • het tafeltje, dit tafeltje, dat tafeltje

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Opdracht 2 
1 De aanvoerder, .......... de zilveren bokaal omhooghield, kwam het podium op.
2 Het shirt .......... daar hangt, vind ik wel mooi, maar .......... hier staat me absoluut niet.
3 Max kreeg straf voor een filmpje van een docent, .......... hij op internet plaatste.
4 Deze oude tas van mij mag je wel gebruiken, maar .......... nieuwe leen ik niet uit.
5 Vreemd dat dit stripblad, .......... altijd goed werd verkocht, failliet is gegaan.
6 Toen Marieke de trui met University of Florence zag, kocht ze .......... meteen.

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Opdracht 3 
1 De gemeente legt hier een nieuw fietspad aan, .......... de veiligheid moet vergroten.
2 Erin heeft een slepend conflict met de trainer, .......... is ontstaan na de finale.
3 Club 8 is een gezellige disco, .......... veel leerlingen geregeld bezoeken.
4 Op de markt kocht Loes een heerlijk ijsje, .......... ze al slenterend oplikte.
5 Met Hold my hand had Jess een hit, .......... wekenlang in de Top 40 stond.
6 We speelden een puike wedstrijd, .......... we met 2-0 wisten te winnen.


Slide 7 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
Opdracht 4 

Deze stoere jongen heeft een mooi kapsel.
Mijn knuffel, die daar ligt, is een beetje smerig. 
We lagen aan kop, maar niemand had dit door.
Het is bijna voorjaar, dat vind ik erg fijn. 


Slide 8 - Tekstslide

Nieuw onderdeel -
Wanneer gebruik je een woordenboek?
  • moeilijke Nederlandse woorden, distantiëren
  • woorden uit andere talen, überhaupt
  • woorden met een hoofdletter (of juist niet), Pasen, april
  • werkwoordsvormen. timen - timede - getimed
  • meervoud van zelfstandige naamwoorden, categorie - categorieën 
  • trappen van vergelijking, chic - chiquer - chicst
  • verkleinwoorden, baby - baby'tje                    
  • bijvoeglijke naamwoorden, officiële                                                   

Slide 9 - Tekstslide

Startopdracht op p. 66
1. Wat betekenen de onderstrepingen in acteren, befaamd en diva?

2. Wat betekent het teken ≈ bij de uitleg van acteren en befaamd

3. Waarom staat er bn. achter befaamd?

4. Wat betekenen de korte streepjes in -er, -st bij befaamd.



Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Je maakt de opdracht 1 tot en met 5 op p. 66-67
Je maakt de opdrachten in je schrift. 
Hoe? Je mag zachtjes overleggen. Te luid? Dan werken we in stilte.
Hulp? Vraag je buurman of buurvrouw. Lukt het niet, steek je hand op, dan kom ik bij je.
Tijd? 10 minuten.
Wat heb je geleerd? Je leert over het de- en het-woorden en hoe je verwijswoorden correct gebruikt. 
Klaar? Maak opdracht 6. 
                                                           

timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

Wat heb ik geleerd?
Over de spelling in het woordenboek en hoe je een woordenboek gebruikt om woorden op te zoeken

Slide 12 - Tekstslide