Na deze les weet je de regels voor verwijswoorden en kun je verwijswoorden correct gebruiken.
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet je de regels voor verwijswoorden en kun je verwijswoorden correct gebruiken.
Slide 1 - Tekstslide
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt. Om te voorkomen dat je in een tekst een zelfstandig naamwoord steeds herhaalt, gebruik je verwijswoorden.
Slide 2 - Tekstslide
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijswoord terugwijst.
Het woordgeslacht van een zelfstandig naamwoord is mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o).
Slide 3 - Tekstslide
Mannelijke en vrouwelijke woorden hebben het lidwoord de
onzijdige woorden hebben het lidwoord het
Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online)woordenboek.
Slide 4 - Tekstslide
www.woorden.org
Slide 5 - Link
www.vandale.nl
Slide 6 - Link
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeelden:
– De bibliotheek (v) heeft al haar (→ bibliotheek) leden een brief gestuurd.
– Omdat dit gebouw (o) oud is, wordt het (→ gebouw) gerestaureerd.