Workshop Grammatica: Er B2-2F

Workshop Grammatica: Er
2F-B2

Woensdag 9 november 2022
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Workshop Grammatica: Er
2F-B2

Woensdag 9 november 2022

Slide 1 - Tekstslide

Doel
  • Ik kan de verschillende functies van er in de zin herkennen. 
  • Ik kan zinnen schrijven met er en gebruik een goede woordvolgorde, zowel in de hoofdzin als in de bijzin. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet ik al?
Op de volgende slides staan verschillende zinnen.

Opdracht:
Welke functie heeft er in de zinnen?

Slide 3 - Tekstslide

I.
Er zijn twee soorten zorgtaken.
Er zijn steeds meer dagen waarop ik me 's morgens naar het werk haast zonder te ontbijten.
Er ligt een kind in de wandelwagen.

Slide 4 - Open vraag

II.
Welke zaken kunnen moeizaam gaan? Noem er drie.
Welke zaken kun je verdelen? Dat zijn er veel.

Slide 5 - Open vraag

III.
Ik begin er maar vast mee.
Ik dacht er niet aan.

Slide 6 - Open vraag

IV.
We zijn er niet aan ontkomen dat ik klus in huis.
Ze hoopte erop dat zij elk vier dagen per week zou gaan werken.

Slide 7 - Open vraag

Er - werkwoord zonder voorzetsel
Heeft het hoofdwerkwoord geen voorzetsel en ontbreekt het object, dan gebruik je het.   

Ik probeer het.
Ik doe het.
Ik onderzoek het.         

Slide 8 - Tekstslide

Er - werkwoord met voorzetsel
Heeft het hoofdwerkwoord wel een voorzetsel bij zich, dan gebruik je er als het object wordt weggelaten.

Ik wacht op het nieuwe boek van mijn favoriete schrijver. Ik wacht erop



Slide 9 - Tekstslide

Er - vraagzin met voorzetsel
In vragen waar het hoofdwerkwoord een voorzetsel bij zich heeft, gebruik je waar.

Waar wacht je op?

Slide 10 - Tekstslide

Er - persoon als object
Is het weggelaten object een persoon, dan gebruik je hem, haar, hen of ze

Ik kijk naar de schrijver van mijn favoriete boek. Ik kijk naar hem.

Gaat het om een persoon in een antwoord op een vraag, dan gebruik je wie

Op wie wacht je?

Slide 11 - Tekstslide

Er - plaats in de zin
Er staat zo ver mogelijk aan het begin van de zin, direct na de persoonsvorm, maar na persoonlijke voornaamwoorden.

Ik heb er niet over gepraat.
Ik heb hem er niet over gesproken. 

Slide 12 - Tekstslide

Er - vooruitwijzen
Er kan ook vooruitwijzen (naar een hele zin).

Ik erger me eraan dat er zo veel boeken worden gestolen. 


Slide 13 - Tekstslide

Er - uitdrukking
Soms wordt er ook in een uitdrukking gebruikt. Grammaticaal is hier geen regel voor.

Ik ga ervandoor.
Je ziet er mooi uit. 

Slide 14 - Tekstslide

Er - extra nadruk
Met hier of daar kun je extra nadruk leggen op er
Hier of daar komt dan in de plaats van er en kan ook aan het begin van de zin worden gezet. 

Ik heb hier/daar niets over gelezen.
Hier/daar heb ik niets over gelezen. 

Slide 15 - Tekstslide

Er - plaats of aantal
Ik ken die bibliotheek goed. Ik ben er vaak geweest.
Ik heb een roman van Tolstoj gekocht. Ik heb er nu vijf. 

Bij een plaatsaanduiding kun je ook daar of hier gebruiken en kan aan het begin van de zin staan.

Daar wordt minder geld uitgegeven aan bibliotheken.  

Slide 16 - Tekstslide

Er - plaats in de zin
Bij een plaats of aantal staat er zo ver mogelijk aan het begin van de zin, direct na de persoonsvorm, maar na persoonlijke voornaamwoorden.

Ik heb hem er vijf gegeven. 

Slide 17 - Tekstslide

Er - onbepaald onderwerp of passief
Er staan veel Nederlandse boeken in de kast.
Er mag in deze bibliotheek niet worden gerookt. 

Slide 18 - Tekstslide

Er - plaats in de zin
Bij een onbepaald onderwerp of een passieve zin begint de zin met er. Bij inversie kom er direct na de persoonsvorm.

Er was op dat moment nog niets gebeurd. 
Op dat moment was er nog niets gebeurd.

Slide 19 - Tekstslide

Oefening 1 - er in de zin
Opdracht:

Maak van de volgende zinnen een vraag. Een medecursist beantwoordt de vraag.

Voorbeeld: Ik probeer het.
Wat probeer je?
Ik probeer je te bereiken.

Slide 20 - Tekstslide

1. Ik doe het.

Slide 21 - Open vraag

2. Je kunt het.

Slide 22 - Open vraag

3. Ik hoor het.

Slide 23 - Open vraag

4. Ik durf het.

Slide 24 - Open vraag

5. Ik gebruik het.

Slide 25 - Open vraag

6. Ik wacht erop.

Slide 26 - Open vraag

7. Ik hou ervan.

Slide 27 - Open vraag

8. Ik reageer erop.

Slide 28 - Open vraag

9. Ik schrik ervan.

Slide 29 - Open vraag

10. Ik zoek ernaar.

Slide 30 - Open vraag

Oefening 2 - er met voorzetsel
Opdracht:

Reageer nu op de volgende vragen. Gebruik in je reactie er of daar. Je gebruikt het werkwoord tussen haakjes (...). 


Voorbeeld: Geef jij per maand veel geld uit aan kleding? (besteden aan)
Ik besteed er veel geld aan. 

Slide 31 - Tekstslide

1. Ik ga even koffie halen. Wil jij op de spullen passen? (letten op)

Slide 32 - Open vraag

2. Is muziek belangrijk voor jou? (geven om)

Slide 33 - Open vraag

3. Houd jij van huishoudelijke klusjes? (een hekel hebben aan)

Slide 34 - Open vraag

4. Wat vind je van die nieuwe werkverdeling? (enthousiast zijn over)

Slide 35 - Open vraag

5. Wat vervelend al die stapels papieren! (ergeren aan)

Slide 36 - Open vraag

Oefening 3 - vooruitwijzen met er
Opdracht:

Maak volledige zinnen. Gebruik de gegeven informatie.

Voorbeeld: rekening houden met (een jaar in het buitenland gaan wonen.
Ik houd er rekening mee dat ik een jaar in het buitenland ga wonen.

Slide 37 - Tekstslide

1. de nadruk leggen op (een eerlijke taakverdeling is belangrijk)

Slide 38 - Open vraag

2. genieten van (fietsen in de zon)

Slide 39 - Open vraag

3. zorgen voor (de kinderen worden opgevangen)

Slide 40 - Open vraag

4. houden van (een andere taal leren)

Slide 41 - Open vraag

5. uitgaan van (alles wordt georganiseerd)

Slide 42 - Open vraag

Einde van de les
Je bent aan het eind van deze les gekomen.
Als je geen vragen meer hebt, kun je deze les afsluiten.
Heb je nog wel vragen? Stel ze dan aan je docent. 


Slide 43 - Tekstslide