h.8 Reclame les 5

h.8 Reclame
les 5
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

h.8 Reclame
les 5

Slide 1 - Tekstslide

Doelen van deze les:


  • Je kunt een juiste leesmanier kiezen om een bepaald leesdoel te   
      bereiken.

  • Je kunt subjectieve woorden herkennen

  • Je kunt standpunten en argumenten benoemen;



Slide 2 - Tekstslide

Wat doen we deze les?


  • We bespreken h.8.3 opdracht 10, 11 + (een deel van)12;
  • We bespreken objectieve en subjectieve woorden;
  • We bespreken het leesplan met leesdoelen en leesmanieren;
  • Jullie werken aan je flyer;
  • Jullie maken h.8.3 opdracht 13 (blz. 51+ 52). 




Slide 3 - Tekstslide

Slogans

Slide 4 - Woordweb

Slogans

Bijna elke reclame is voorzien van een slogan
Dit is een korte boodschap die je gemakkelijk kunt onthouden. 


De kenmerken van reclametaal bij slogans. 

De slogan:
  • is kort en bondig.
  • roept een goed gevoel op.
  • klinkt mooi.
  • speelt met woordbetekenis(sen), bevat een woordgrapje of is dubbelzinnig.
  • bevat figuurlijk taalgebruik.
  • is grappig.






Slide 5 - Tekstslide

opdracht 10a
(blz. 47)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

opdracht 10c + d
(blz. 47)
10c + 10d
10 c
Spelen met woordbetekenis / figuurlijk taalgebruik. klep is een homoniem en er wordt hier 'gespeeld' met de betekenis. 'Houd je klep dicht!' wordt meestal figuurlijk gebruikt en betekent dat je je mond moet houden. Hier is de letterlijke betekenis gebruikt, namelijk de klep van de tas.

10 d
Pas goed op je spullen, zodat dieven geen kans krijgen.
10.c Welk kenmerk van reclametaal herken je op deze afbeelding?
10.d Wat is de boodschap van deze advertentie?

Slide 8 - Tekstslide

opdracht 11
(blz. 48)

Slide 9 - Tekstslide

opdracht 11
(blz. 48)

Slide 10 - Tekstslide

opdr. 12a
blz. 50

Slide 11 - Tekstslide

opdr. 12e
blz. 50
Wat is de conclusie?
conclusie
Zo zetten ze jou en mij en de hele wereld steeds maar weer aan tot kopen, kopen en nog eens kopen.

Slide 12 - Tekstslide


In oude reclames ligt de boodschap er hilarisch dik bovenop.

Is dit een feit of een mening?
A
feit
B
mening

Slide 13 - Quizvraag


Reclametaal

Slide 14 - Tekstslide

Reclametaal

  • Een schrijver van een reclametekst wil het publiek activeren

  • Om dat doel te bereiken, kiest hij woorden en zinnen die bij het publiek passen. 

  • De kracht van reclametaal zit in het gebruik van de juiste woorden. Denk aan grappige woorden, nieuwe woorden of versterkende woorden

  • Vaak gebruikt een schrijver subjectieve woorden die een positief gevoel oproepen, 
     zoals heerlijk, goedkoop of fantastisch
    Zulke woorden maken duidelijk wat de schrijver ervan vindt. 

  • De schrijver geeft ook objectieve informatie om betrouwbaar over te komen op het publiek.

Slide 15 - Tekstslide

Welke subjectieve woorden herken je in de eerste alinea?

Slide 16 - Tekstslide

Leesplan
Leesdoelen
Leesmanieren

Slide 17 - Tekstslide

begrijpen waar de tekst over gaat
De tekst voorspellend lezen

Slide 18 - Tekstslide

De tekst kritisch beoordelen
De tekst zoekend lezen

Slide 19 - Tekstslide

Leesplan

Slide 20 - Tekstslide

voorspellend lezen
begrijpend lezen
kritisch lezen
zoekend lezen
een eerste indruk krijgen van de tekst.
gericht informatie zoeken in een tekst
in een medicijnbijsluiter kijken welke bijwerkingen een medicijn heeft.
Je wilt weten wat het onderwerp van de tekst is.
de hele tekst lezen om deze goed te begrijpen.
je weet wat de hoofdgedachte van de tekst is.
Je leest de hele tekst om deze te beoordelen.
Je wilt bepalen of de tekst bruikbaar is voor jouw werkstuk.

Slide 21 - Sleepvraag

  • Jullie maken h.8.3 opdr.13 (blz. 51+ 52)  


  • jullie werken aan je flyer.
    (vrijdag 31 mei inleveren)


Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Argumentatie
standpunt
argumenten

Slide 24 - Tekstslide

Opsomming
Je noemt verschillende dingen achter elkaar.
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, en, niet alleen ... maar ook, zowel ... als, ten eerste, ten tweede, vervolgens, ten slotte

 
Hardlopen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport.
tegenstelling
Na een uitspraak beweer je meteen het tegengestelde.
maar, daarentegen, echter, integendeel, aan de ene kant ... aan de andere kant, daar staat tegenover, terwijl, toch

Deze telefoon heeft een groter scherm, maar de foto’s zijn minder goed.
reden
Je geeft een reden. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.
daarom, want, omdat, namelijk

Veel scholieren slaan het ontbijt over, omdat ze er geen tijd voor hebben.

Slide 25 - Tekstslide

 


  • Een standpunt is een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp.
 
  • Je hebt een opvatting of mening over het onderwerp, die je duidelijk wilt maken aan je publiek. 

  • Daarvoor gebruik je argumenten

  • Argumenten zijn redenen waarom je iets vindt. 

  • Je gebruikt argumenten om je standpunt te onderbouwen

  • Het standpunt en de argumenten samen noem je de argumentatie.
Standpunt en argumenten

Slide 26 - Tekstslide





Tijdens de schooltijden moeten mobiele telefoons in de kluisjes worden opgeborgen, want te veel leerlingen kunnen zich niet concentreren met hun mobiele telefoon in de buurt.

standpunt
Tijdens de schooltijden moeten mobiele telefoons in de kluisjes worden opgeborgen  

argument
 want te veel leerlingen kunnen zich niet concentreren met hun mobiele telefoon in de buurt.
Standpunt en argumenten

Slide 27 - Tekstslide

opdr. 7f

(blz. 44)
Joris vindt de kritiek onterecht: neuromarketing gaat niet te ver.

1. het is juist interessant om meer te weten over ons onderbewuste.
2. reclames worden misschien leuker en plezieriger, omdat het meer mensen aanspreekt en
   het relevanter voor ze is.

Slide 28 - Tekstslide