H3 - PROEFWERK ''WATER''

PW H3 - WATER
-Zorg dat je bij berekenvragen altijd de formule noteert!
-Bij een meerkeuze is 1 antwoord goed tenzij anders aangegeven
-ZORG DAT JE ALLEEN LESSONUP OPEN HEBT STAAN. ANDERE PAGINA'S OF PROGRAMMA'S ZORGEN VOOR EEN 1,0
-REKENMACHINE OP COMPUTER NIET TOEGESTAAN
-Klaar? Ga in stilte bezig in je leesboek (geen laptop of telefoon)

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

PW H3 - WATER
-Zorg dat je bij berekenvragen altijd de formule noteert!
-Bij een meerkeuze is 1 antwoord goed tenzij anders aangegeven
-ZORG DAT JE ALLEEN LESSONUP OPEN HEBT STAAN. ANDERE PAGINA'S OF PROGRAMMA'S ZORGEN VOOR EEN 1,0
-REKENMACHINE OP COMPUTER NIET TOEGESTAAN
-Klaar? Ga in stilte bezig in je leesboek (geen laptop of telefoon)

Slide 1 - Tekstslide

Mist bestaat uit heel kleine druppeltjes water.
In welke fase is het water in de mist?

A
Het is een damp
B
Het is een gas
C
Het is een vaste stof
D
Het is een vloeistof

Slide 2 - Quizvraag

In Noord-Scandinavië kan de temperatuur in de winter lager zijn dan –20 °C. Daar wordt geen zout gebruikt voor de bestrijding van gladheid, maar zand.
Waarom wordt in Noord-Scandinavië zand gebruikt in plaats van zout?

A
De milieuwetgeving in die landen vereist dit.
B
Het is te koud voor zout.
C
Zand werkt beter op de kiezelwegen in het noorden.
D
Zand zorgt voor stroevere sneeuw.

Slide 3 - Quizvraag

Vloeibaar kaarsvet wordt vast.
Hoe heet deze fase-overgang?

A
Condenseren
B
Semlten
C
Stollen
D
Bevriezen

Slide 4 - Quizvraag

In figuur 1 zijn vier fase-overgangen aangegeven.
Neem de nummers over en noteer daarbij de juiste namen van de fase-overgangen.

Slide 5 - Open vraag

Als water kookt, ontstaat waterdamp en nevel. Op de foto is de plek waar veel waterdamp is aangegeven met de letter:
A
A
B
B
C
Zowel A als B
D
Geen van beide

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het meetbereik van de hiernaast afgebeelde thermometer?
A
20 - 120 °C
B
30 - 120 °C
C
40 - 100 °C
D
0 - 100 °C

Slide 7 - Quizvraag

Welke temperatuur geeft de thermometer aan? Geef je antwoord afgerond op hele graden.

Slide 8 - Open vraag

In figuur 2 is een thermometer getekend.
a Neem de nummers over en noteer daarbij de juiste namen van de delen.
b Welke temperatuur geeft de thermometer aan?

Slide 9 - Open vraag

Ken je de faseovergangen nog?
verdampen
condenseren
stollen/bevriezen
smelten
rijpen

vervluchtigen

Slide 10 - Sleepvraag

Welke stof is vloeibaar bij 80 °C?
A
Aceton
B
Ether
C
Kwik
D
Lood

Slide 11 - Quizvraag

Kijk nog eens naar tabel 1 met smelt- en kookpunten.
a Welke drie stoffen zijn bij 950 °C vast?
b Welke twee stoffen zijn bij –45 °C gasvormig?

Slide 12 - Open vraag

Met een thermometer met een wijde stijgbuis kun je de temperatuur van een vloeistof niet erg nauwkeurig meten.
Leg uit hoe dat komt.

Slide 13 - Open vraag

Kies het juiste antwoord.
A
IJzel is water dat in contact met de aarde plotseling damp wordt
B
IJzel komt alleen voor als de ondergrond erg koud is.
C
Rijp is bevroren water, in druppelvorm.
D
Rijp is zichtbare waterdamp op daken en planten.

Slide 14 - Quizvraag

Als je tegen een koude ruit blaast, komen er druppels water op de ruit.
Welke fase-overgang vindt dan plaats?

A
Condenseren
B
Smelten
C
Stollen
D
Verdampen

Slide 15 - Quizvraag

Keukenzout lost op in water.
Wat gebeurt er met het vriespunt van water, als je er keukenzout aan toevoegt?

A
Het vriespunt blijft gelijk.
B
Het vriespunt wordt 0 °C.
C
Het vriespunt wordt hoger.
D
Het vriespunt wordt lager.

Slide 16 - Quizvraag

Een geiser is een heetwaterbron, die voortdurend wordt verwarmd door aardwarmte. In Yellowstone Park in de Verenigde Staten spuit de geiser Old Faithfull één keer per uur kokend water en stoom de lucht in (figuur 5). Er gaat dan in zes minuten zo’n 32 000 liter water de lucht in.Waarom zie je bij de geiser niet alleen water, maar ook stoom?

Slide 17 - Open vraag

Welke bewering is juist?
A
Alle vaste stoffen hebben een zeshoekige kristalstructuur.
B
Alleen de kristalstructuur van sneeuw is zichtbaar met het blote oog.
C
Alleen sneeuw heeft een kristalstructuur.
D
Elke vaste stof heeft een eigen kristalstructuur.

Slide 18 - Quizvraag

Toets is klaar
KLIK RECHTS ONDERIN OP HET KRUISJE EN LEVER JE TOETS IN. Ga vervolgens IN STILTE wat voor jezelf doen op de laptop.

Slide 19 - Tekstslide