H3 NN KBL1 voorbereiden toets

Nederlands Taalverzorging
H.3 Voorbereiden Toets
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Nederlands Taalverzorging
H.3 Voorbereiden Toets

Slide 1 - Tekstslide

Moet je de hele tekst lezen bij zoekend lezen?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje
D
Misschien

Slide 2 - Quizvraag

Zoekend lezen doe je alleen als je een tekst niet goed begrijpt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Bij zoekend lezen kijk je naar de titel en de tussenkopjes.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Een kenmerk van zoekend lezen is:
A
Je bekijkt de tekst: titel, tussenkopjes, plaatjes.
B
Je zoekt de woorden op die je niet begrijpt.
C
Je leest de tekst intensief.

Slide 5 - Quizvraag

Nederlands Taalverzorging
H.3 Woordenschat een voorbeeld zoeken

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden
  • Voorbeelden staan tussen haakjes, komma's of streepjes
  • Voorbeelden worden aangegeven door de woorden zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van
  • Soms staan na een dubbele punt ook voorbeelden

Slide 7 - Tekstslide

Mijn vriendin Lisa heeft veel goede eigenschappen: ze is vriendelijk, vrolijk en betrouwbaar.

Hoeveel voorbeelden worden gegeven in deze zin?
A
4
B
3
C
2
D
1

Slide 8 - Quizvraag

Mijn vriendin Lisa heeft goede eigenschappen: ze is vriendelijk, vrolijk en betrouwbaar.

Waar zijn het voorbeelden van?

Slide 9 - Open vraag

In het weekend besteden veel mensen tijd aan sporten, zoals voetbal, tennis of hardlopen.

Hoe wordt er in deze zin een voorbeeld aangegeven?
A
Tussen haakjes, komma's of streepjes
B
na woorden als zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van
C
na een dubbele punt

Slide 10 - Quizvraag

In het weekend besteden veel mensen tijd aan sporten, zoals voetbal, tennis of hardlopen.

Hoeveel voorbeelden worden gegeven in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quizvraag

In het weekend besteden veel mensen tijd aan sporten, zoals voetbal, tennis of hardlopen.

Waar zijn het voorbeelden van?

Slide 12 - Open vraag

Nederlands Taalverzorging
H.3 Taalverzorging onderwerp lidwoord zelfst. naamwoord

Slide 13 - Tekstslide

 Het onderwerp

Slide 14 - Tekstslide

De persoonsvorm
  • Wat voor woord is de persoonsvorm?
  • Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Seyma won gisteren de gouden medaille.
A
Seyma
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Fiets jij elke ochtend naar school?
A
fiets
B
jij
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle lolly's opgegeten?
A
wie
B
heeft
C
alle lolly's
D
opgegeten

Slide 18 - Quizvraag

0

Slide 19 - Video

De oma fietst.

Slide 20 - Tekstslide

De boom groeit.

Slide 21 - Tekstslide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / (WAT) + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • Persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 23 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 24 - Open vraag

woordsoorten: 




ZN-BV-LW

Slide 25 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 26 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

Slide 27 - Tekstslide

Hoeveel lidwoorden ken je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quizvraag

Noem alle lidwoorden (lw)
die je kent!

Slide 29 - Woordweb

Lidwoord
de-het-een
staat nooit alleen> staat vaak voor een ZN of BV
de auto-        de rode auto
de-het= bepaalde lw
een=onbep.lw

Slide 30 - Tekstslide

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 31 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 32 - Quizvraag

zingen - ik ...

Slide 33 - Open vraag

betalen - ik ...

Slide 34 - Open vraag

Wat is de hij-vorm tt van branden?
(tip: Schrijf altijd eerst de ik-vorm op)

Slide 35 - Open vraag

lezen - ik ...

Slide 36 - Open vraag

leven - ik ...

Slide 37 - Open vraag

pakken - ik ...

Slide 38 - Open vraag

Wat is de verleden tijd van het werkwoord hebben?
A
hebben
B
hadden
C
heeft
D
hedden

Slide 39 - Quizvraag

Goed of fout?
Jij heb een mooi gezicht.
A
Goed
B
Fout

Slide 40 - Quizvraag

Goed of fout?
Kan jij mij die pen aangeven?
A
Goed
B
Fout

Slide 41 - Quizvraag

Goed of fout?
Wie is de Mol is mijn lievelingsprogramma.

A
Goed
B
Fout

Slide 42 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van zullen?

Slide 43 - Open vraag