Voorbereiden Toets H.3 NE klas 1 NN

Nederlands Taalverzorging
H.3 Voorbereiden Toets
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Nederlands Taalverzorging
H.3 Voorbereiden Toets

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands Taalverzorging
H.3 Lezen:         zoekend lezen

Slide 2 - Tekstslide

Zoekend lezen

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Ik weet wat zoekend lezen is
  • Ik weet waar ik naar moet kijken als ik zoekend lees

Slide 4 - Tekstslide

Zoekend lezen
- Je zoekt gericht naar informatie die je nodig hebt
- Je leest niet de hele tekst

Slide 5 - Tekstslide

Zoekend lezen
- Bekijk de titel en tussenkopjes.
- Kijk naar de anders gedrukte woorden.
- Let op opvallende tekens, tabellen, grafieken en afbeeldingen.

Slide 6 - Tekstslide

Moet je de hele tekst lezen bij zoekend lezen?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje
D
Misschien

Slide 7 - Quizvraag

Zoekend lezen doe je alleen als je een tekst niet goed begrijpt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Bij zoekend lezen kijk je naar de titel en de tussenkopjes.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Een kenmerk van zoekend lezen is:
A
Je bekijkt de tekst: titel, tussenkopjes, plaatjes.
B
Je zoekt de woorden op die je niet begrijpt.
C
Je leest de tekst intensief.

Slide 10 - Quizvraag

Nederlands Taalverzorging
H.3 Woordenschat een voorbeeld zoeken

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden
  • Voorbeelden staan tussen haakjes, komma's of streepjes
  • Voorbeelden worden aangegeven door de woorden zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van
  • Soms staan na een dubbele punt ook voorbeelden

Slide 12 - Tekstslide

Mijn vriendin Lisa heeft veel goede eigenschappen: ze is vriendelijk, vrolijk en betrouwbaar.

Hoeveel voorbeelden worden gegeven in deze zin?
A
4
B
3
C
2
D
1

Slide 13 - Quizvraag

Mijn vriendin Lisa heeft goede eigenschappen: ze is vriendelijk, vrolijk en betrouwbaar.

Waar zijn het voorbeelden van?

Slide 14 - Open vraag

In het weekend besteden veel mensen tijd aan hun hobby's, zoals sporten, lezen of film kijken.

Hoe wordt er in deze zin een voorbeeld aangegeven?
A
Tussen haakjes, komma's of streepjes
B
na woorden als zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van
C
na een dubbele punt

Slide 15 - Quizvraag

In het weekend besteden veel mensen tijd aan hun hobby's, zoals sporten, lezen of film kijken.

Hoeveel voorbeelden worden gegeven in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 16 - Quizvraag

In het weekend besteden veel mensen tijd aan hun hobby's, zoals sporten, lezen of film kijken.

Waar zijn het voorbeelden van?

Slide 17 - Open vraag

Nederlands Taalverzorging
H.3 Taalverzorging onderwerp lidwoord zelfst. naamwoord

Slide 18 - Tekstslide

 Het onderwerp

Slide 19 - Tekstslide

De persoonsvorm
  • Wat voor woord is de persoonsvorm?
  • Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 20 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Seyma won gisteren de gouden medaille.
A
Seyma
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Fiets jij elke ochtend naar school?
A
fiets
B
jij
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle lolly's opgegeten?
A
wie
B
heeft
C
alle lolly's
D
opgegeten

Slide 23 - Quizvraag

0

Slide 24 - Video

De oma fietst.

Slide 25 - Tekstslide

De boom groeit.

Slide 26 - Tekstslide

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • Persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 28 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Slide 29 - Open vraag

woordsoorten: 




ZN-BV-LW

Slide 30 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 31 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



mensen

dieren

planten/natuurverschijnselen

dingen/gevoel

(eigen) namen

Slide 32 - Tekstslide

Hoeveel lidwoorden ken je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 33 - Quizvraag

Noem alle lidwoorden (lw)
die je kent!

Slide 34 - Woordweb

Lidwoord
de-het-een
staat nooit alleen> staat vaak voor een ZN of BV
de auto-        de rode auto
de-het= bepaalde lw
een=onbep.lw

Slide 35 - Tekstslide

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 36 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 37 - Quizvraag