Glaucoom: Middelen en hun werking

Glaucoom: Middelen en hun werking
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Glaucoom: Middelen en hun werking

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les ken je de achtergrond van glaucoom en weet je alles over de middelen die worden gebruikt voor de behandeling ervan.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel van de les en leg uit waarom deze kennis belangrijk is.
Wat weet jij al over de aandoening glaucoom?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Achtergrond van Glaucoom
Glaucoom is een oogziekte die schade aan de oogzenuw veroorzaakt en tot blindheid kan leiden.

Slide 4 - Tekstslide

Leg kort uit wat glaucoom is en wat de gevolgen ervan kunnen zijn.
Bètablokkers
Bètablokkers, zoals timolol en betaxolol, verminderen de productie van oogvocht. Bijwerkingen kunnen zijn: oogirritatie, droge ogen en wazig zien.

Slide 5 - Tekstslide

Beschrijf de werking van bètablokkers en benoem de bijwerkingen.
Prostaglandine-agonisten
Prostaglandine-agonisten, zoals latanoprost, bimatoprost en travoprost, verhogen de afvoer van oogvocht. Bijwerkingen kunnen zijn: oogirritatie, donkere verkleuring van de iris en wimpergroei.

Slide 6 - Tekstslide

Beschrijf de werking van prostaglandine-agonisten en benoem de bijwerkingen.
Koolzuuranhydraseremmers
Koolzuuranhydraseremmers, zoals acetazolamide en brinzolamide, verminderen de productie van oogvocht. Bijwerkingen kunnen zijn: tintelingen in handen en voeten, misselijkheid en vermoeidheid.

Slide 7 - Tekstslide

Beschrijf de werking van koolzuuranhydraseremmers en benoem de bijwerkingen.
Sympathicomimetica
Sympathicomimetica, zoals brimonidine, verminderen de productie van oogvocht en verhogen de afvoer ervan. Bijwerkingen kunnen zijn: oogirritatie, droge mond en vermoeidheid.

Slide 8 - Tekstslide

Beschrijf de werking van sympathicomimetica en benoem de bijwerkingen.
Parasympathicomimetica
Parasympathicomimetica, zoals pilocarpine, verhogen de afvoer van oogvocht. Bijwerkingen kunnen zijn: wazig zien, hoofdpijn en oogirritatie.

Slide 9 - Tekstslide

Beschrijf de werking van parasympathicomimetica en benoem de bijwerkingen.
Belangrijke Bijzonderheden
Sommige middelen zijn niet geschikt voor mensen met bepaalde aandoeningen, zoals astma of hartproblemen. Overleg altijd met een arts voordat je begint met een nieuw middel.

Slide 10 - Tekstslide

Benadruk het belang van overleg met een arts voordat je begint met een nieuw middel.
Toets je Kennis
Welk middel vermindert de productie van oogvocht? Welk middel verhoogt de afvoer van oogvocht? Welke bijwerkingen kunnen prostaglandine-agonisten hebben?

Slide 11 - Tekstslide

Stel een aantal vragen om te testen of de studenten de belangrijkste informatie hebben begrepen.
Bronnen
Gebruikte bronnen: [bron 1], [bron 2], [bron 3]

Slide 12 - Tekstslide

Vermeld de gebruikte bronnen en geef studenten de mogelijkheid om hun kennis verder uit te breiden.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 14 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 15 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.