KT1 - Oog medicatie en terugblik

Anatomie, Fysiologie en Pathologie



Periode 2
Leerjaar 2
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Anatomie Fysiologie PathologieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Anatomie, Fysiologie en Pathologie



Periode 2
Leerjaar 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesindeling
  1. Welkom + Osiris
  2. Terugblik vorige les 
  3. Medicatie bij oogaandoeningen 
  4. Zelf aan de slag
  5. Huiswerk en afsluiting 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
Aan het eind van deze les:
  • Weet je welke kennis je beheerst en waar je je nog in moet verdiepen
  • Ken je de geneesmiddelen bij oogaandoeningen


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie bij oogaandoeningen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicatie bij oogaandoeningen
Waarom bevatten oogmiddelen in principe conserveermiddelen?
       Waarom niet altijd?
   
Leg uit wat het is en benoem de eigenschappen:
Oculoguttae
Oculentum
Ooggel
minim



Slide 5 - Tekstslide

Moeten steriel zijn omdat het oog erg gevoelig is voor infectie waardoor functieverlies/ blindheid kan ontstaan. (oog heeft slechte doorbloeding).
Oculoguttae = oogdruppels
Oculentum = oogzalf
Ooggel
Minim is voor eenmalig gebruik (miniflacon)

Middelen bij oogirritatie
Kunstmatig traanvocht 

Oogdruppels FNA (Formularium der Nederlandse Apothekers)

Slide 6 - Tekstslide

Moeten steriel zijn omdat het oog erg gevoelig is voor infectie waardoor functieverlies/ blindheid kan ontstaan. (oog heeft slechte doorbloeding).
Oculoguttae = oogdruppels
Oculentum = oogzalf
Ooggel
Minim is voor eenmalig gebruik (miniflacon)

Middelen bij conjunctivitis en overgevoeligheid

Overgevoeligheidsreactie vaak samen met niezen of loopneus en jeuk -> anti-allergie middel (bijv. ceterizine of loratadine)

Bacterieel: antibacterieel middel -> bijv. chlooramfenicol 

Corticosteroïden: alleen door oogarts ivm kunnen verergeren of onzichtbaar maken van infecties

Slide 7 - Tekstslide

Rood, pijn, tranen, gezwollen oogleden

Middelen bij glaucoom
Behandeling gericht op het verlagen van de oogboldruk -> afvoer oogkamervocht wordt makkelijker -> vaak levenslang

Timolol en betaxolol -> verlagen oogdruk zonder te vernauwen (bètablokker)


Slide 8 - Tekstslide

Verhoging van de oogboldruk
Bloedvoorziening van de oogzenuw komt in de knel  oogzenuw sterft af en gezichtsveld wordt geleidelijk kleiner

Door druppels wordt de pupil vernauwd en de vaatjes die overtollig vocht moeten afvoeren zijn beter bruikbaar


Pupilverwijders
Soms is een pupil verwijdend middel nodig = mydriatica

Bij oogonderzoek, lui oog, voorkomen van verklevingen bij een ontsteking van het oog

 bijvoorbeeld Atropine

Slide 9 - Tekstslide

Belangrijk om aan mensen uit te leggen dat ze door de druppels tijdelijk wazig zien en overgevoelig zijn voor licht. (zonnebril!!)

Oefenvragen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
In het vaatvlies
B
In het netvlies
C
In het harde oogvlies
D
in de hoornlaag

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wenkbrauw
traanklier
traanbuis
pupil
wimper
iris
ooglid
harde oogvlies

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lens
Pupil
iris
Hoornvlies

Harde oogvlies
Vaatvlies
Netvlies
Glasachtig lichaam
Oogzenuw
Oogspier

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we nummer 3?
A
pupil
B
iris
C
harde oogvlies
D
glasachtig lichaam

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De buitenste laag van je oog heet
A
Vaatvlies
B
Harde oogvlies
C
Netvlies
D
Pupil

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De oogspieren zitten vast aan het harde oogvlies.
A
juist
B
niet juist

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nummer 2 is
A
de lens
B
de pupil
C
het harde oogvlies
D
het hoornvlies

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kan het dat je scherp kunt zien?
A
accomoderen van de lens
B
wijder maken van de pupil
C
accomoderen van het hoornvlies
D
wijder maken van de Iris

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je het groter en kleiner worden van de pupil? (dit gaat vanzelf)
A
Oogreflex
B
Pupilreflex
C
Accomoderen
D
Accomodatiereflex

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

het boller of platter maken van de lens wordt ook wel... genoemd
A
straallichaam
B
accomoderen
C
accamaderen
D
optiseren

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we nummer 2?
A
pupil
B
iris
C
harde oogvlies
D
glasachtig lichaam

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk gedeelte van het harde oogvlies is doorzichtig?
A
Hoornvlies
B
Pupil
C
Vaatvlies
D
Netvlies

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het hoornvlies is onderdeel van:
A
netvlies
B
harde oogvlies

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het witte gedeelte van het oog heet:
A
het harde oogvlies
B
het hoornvlies
C
het netvlies
D
de pupil

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op het netvlies zitten staafjes en kegeltjes. Wat nemen deze waar?

A
Kegeltjes nemen kleuren waar, staafjes licht
B
Kegeltjes nemen 'normaal' licht waar, staafjes kleuren

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Anja loopt in de schemering. Welke zintuigcellen werken?
A
Kegeltjes en staafjes
B
alleen de kegeltjes
C
alleen de staafjes
D
geen kegeltjes en geen staafjes

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Licht valt op de staafjes en kegeltjes. Hoe gaat het nu verder?

Slide 27 - Open vraag

De staafjes en kegeltjes geven een signaal door aan de hersenen. De hersenen draaien het beeld om, en verwerken het beeld.
In welk onderdeel van het oog komt licht binnen?
A
Iris
B
Pupil
C
Netvlies
D
Staafjes en kegeltjes

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De macula is de plaats waar...
A
De verhouding kegeltjes en staafjes gelijk zijn zodat je een helder beeld hebt
B
de meeste staafjes zitten en waar je dus het best contouren kan zien
C
de meeste kegeltjes zitten en waar je dus het best kleur kan zien
D
de plaats waar geen kegeltjes en geen staafjes zijn, je ziet dan niets

Slide 29 - Quizvraag

Macula is gele vlek
Aan de slag
Wat moet je nog leren voor de toets? 
Hoeveel tijd heb je daar in januari nog voor nodig?
Maak een overzicht voor jezelf. 

Heb je MBO-leren af?

Volgende week anatomieboek mee naar de les -> longziekten

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies