Examen training 12

Wie mogen een straat waar dit bord is geplaatst niet inrijden?
A
Bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met een motor en fietsers.
B
Bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met een motor en snorfietsers.
C
Bestuurders van gehandicaptenvoertuigen zonder een motor en snorfietsers.
1 / 50
volgende
Slide 1: Quizvraag
RijopleidingBeroepsopleiding

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Wie mogen een straat waar dit bord is geplaatst niet inrijden?
A
Bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met een motor en fietsers.
B
Bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met een motor en snorfietsers.
C
Bestuurders van gehandicaptenvoertuigen zonder een motor en snorfietsers.

Slide 1 - Quizvraag

Wat is met een bromfiets onnodig geluid veroorzaken?
A
Een uitlaat die lek is.
B
Claxonneren naar een bekende.
C
Flink gassen bij verkeerslichten.

Slide 2 - Quizvraag

Welke herkenningstekens moet een militaire colonne voeren?
A
Voorste voertuig 2 blauwe vlaggen aan de linker en rechter voorzijde en 1 blauwe kap voor de rechter koplamp; volgvoertuigen 1 blauwe vlag aan de rechter voorzijde en 1 blauwe kap voor de rechter koplamp. laatste voertuig 1 groene vlag aan de rechter voorzijde en 1 groene kap voor de rechter koplamp.
B
Voorste voertuig 2 blauwe vlaggen aan de linker en rechter voorzijde en 2 blauwe kappen voor de koplampen; volgvoertuigen 1 blauwe vlag aan de rechter voorzijde en 1 blauwe kap voor de rechter koplamp. laatste voertuig 1 groene vlag aan de rechter voorzijde en 1 groene kap voor de rechter koplamp.
C
Voorste voertuig 2 blauwe vlaggen aan de linker en rechter voorzijde en 1 blauwe kap voor de rechter koplamp; volgvoertuigen 1 blauwe vlag aan de rechter voorzijde en 1 blauwe kap voor de rechter koplamp. Laatste voertuig 2 groene vlaggen aan de linker en rechter voorzijde en 1 groene kap voor de rechter koplamp.

Slide 3 - Quizvraag

Wie moeten er een goed passende helm dragen?
A
Bestuurders van brombakfietsen.
B
Bestuurders en passagiers van motorfietsen en bromfietsen.
C
Bestuurders en passagiers van motorfietsen en bromfietsen op 2 wielen.

Slide 4 - Quizvraag

Wie mogen verdrijvingsvlakken en puntstukken niet gebruiken?
A
Bestuurders.
B
Weggebruikers.
C
Bestuurders van motorvoertuigen.

Slide 5 - Quizvraag

Waar mag de bestuurder van een gehandicaptenvoertuig zijn voertuig maximaal 3 uur parkeren?
A
In een parkeerschijfzone van een woonerf.
B
Bij een gele doorgetrokken streep.
C
Bij bord E1 (parkeerverbod).

Slide 6 - Quizvraag

Waar moeten door voetgangers gevormde optochten bij nacht verlichting meevoeren?
A
Binnen de bebouwde kom.
B
Buiten de bebouwde kom.
C
Binnen de bebouwde kom.

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer mag je groot licht voeren?
A
Bij het tegenkomen van voetgangers.
B
Bij het volgen van een ander voertuig.
C
Gelijktijdig met mistlicht.

Slide 8 - Quizvraag

Bestuurders mogen ter afwending van dreigend gevaar behalve een geluidssignaal ook een:
A
Knippersignaal geven.
B
Claxon signaal geven.
C
Knipperlicht geven.

Slide 9 - Quizvraag

Binnen een erf nadert een bestuurders van een personenauto een kruispunt, van rechts komt een voetganger. Wat is er in deze situatie geregeld over de voorrang?
A
De bestuurder van da personenauto moet de voetganger voorrang verlenen.
B
Hier is geen sprake van een voorrangssituatie.
C
De voetganger heeft alleen recht op voorrang als hij op de rijbaan loopt.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is voor wat betreft het inhalen juist?
A
Bromfietsers moeten een tram rechts inhalen.
B
Snorfietsen moeten andere bestuurders links inhalen.
C
Fietsers moeten elkaar links in halen.

Slide 11 - Quizvraag

Aan wie moet je bij dit bord voorrang verlenen?
A
Aan alle het verkeer op de kruisende weg.
B
Aan alle voertuigen op de kruisende weg.
C
Aan alle bestuurders op de kruisende weg.

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent bijgaande aanwijzing gegeven door een verkeersregelaar?
A
Algemeen stopteken.
B
Stopteken voor het verkeer in de vrije richtingen, op letten voor het verkeer in de stopgezette richtingen. Kruispunt vrijmaken.
C
Stopteken voor het verkeer dat de verkeersregelaar van achteren nadert.

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het kruisingsvlak?
A
De denkbeeldige ruimte van het kruispunt en 5 meter voor en 5 meter na het kruispunt.
B
De ruimte die je krijgt wanneer je de lijnen van de stoepranden met elkaar verbindt
C
De denkbeeldige ruimte van het kruispunt.

Slide 14 - Quizvraag

Wat geeft deze afbeelding weer?
A
1 weg, 2 rijbanen en 4 rijstroken.
B
2 wegen, 1 rijbaan en 2 rijstroken.
C
2 wegen, 2 rijbaan en 2 rijstroken.

Slide 15 - Quizvraag

Mag je op een fiets geel licht voeren?
A
Nee, alleen wit licht is toegestaan.
B
Ja, dat is verplicht.
C
Ja, zowel geel als wit licht is toegestaan.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is maximumsnelheid die een scootmobiel mag rijden op het trottoir?
A
Stapvoets.
B
6 km/uur.
C
25 km/uur.

Slide 17 - Quizvraag

Mag de taxi stoppen op een fietsstrook met onderbroken belijning om een passagier uit te laten stappen?
A
Ja.
B
Nee, je mag nooit stil staan op een fietsstrook.
C
Ja als hij fietsers maar niet hindert.

Slide 18 - Quizvraag

Wie behoren er tot een uitvaartstoet?
A
Motorvoertuigen met herkenningstekens.
B
De volgwagens van het rouwcentrum.
C
De motorvoertuigen achter de rouwauto.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de maximum toegestane snelheid van een scootmobiel buiten de bebouwde kom op de rijbaan?
A
25 km/uur.
B
40 km/uur.
C
45 km/uur.

Slide 20 - Quizvraag

Het bestelbusje van DHL staat langs een blauwe lijn in een parkeerschijfzone om een pakketje af te leveren. Mag dat?
A
Nee.
B
Ja, als hij een parkeerschijf plaatst.
C
Ja, zelfs zonder parkeerschijf.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de maximum toegestane snelheid van een bromfietser die binnen de bebouwde kom de rijbaan volgt?
A
30 k/uur.
B
40 km/uur.
C
45 km/uur.

Slide 22 - Quizvraag

Je bent bestuurder van de personen auto. Wat doe je in deze situatie?
A
Doorrijden.
B
U toetert en rijdt door.
C
U laat de vrachtauto voor gaan.

Slide 23 - Quizvraag

Wie mag er op een rotonde anders dan rechts rijden?
A
Een bromfietser die de rijbaan volgt.
B
Een snorfietser die de rijbaan volgt.
C
Een ruiter die de rijbaan volgt.

Slide 24 - Quizvraag

Een gehandicapte parkeert zijn gehandicaptenvoertuig in een parkeerschijfzone waar een maximale parkeerduur geldt van 2 uur. Wat is hierover bepaald in het RW 1990?
A
Het gehandicaptenvoertuig mag hier maximaal 3 uur parkeren en alleen op aangeduide parkeerplaatsen en langs een blauwe streep.
B
Het gehandicaptenvoertuig mag hier voor onbepaalde tijd in de gehele zone parkeren.
C
Het gehandicaptenvoertuig mag hier maximaal 2 uur parkeren en allen op aangeduide parkeerplaatsen en langs een blauwe streep.

Slide 25 - Quizvraag

Een politieauto voert alleen het blauwe zwaailicht. Moet je deze politieauto wettelijk gezien voor laten gaan?
A
Ja, het betreft hier voorrangsvoertuig.
B
Ja, een politieauto moet je altijd voor laten gaan.
C
Nee, het betreft hier geen voorrangsvoertuig.

Slide 26 - Quizvraag

Een fietser wil een geparkeerde vrachtauto voorbijrijden. Moet de fietser richting aangeven?
A
Nee, dit geldt alleen voor bestuurders van motorvoertuigen.
B
Nee, dit geldt alleen voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsers.
C
ja, de fietser maakt een belangrijke zijdelingse verplaatsing.

Slide 27 - Quizvraag

Een gehandicapten voertuig zonder motor rijdt 's nachts op het verplichte fietspad. Moet hij verlichting voeren?
A
Nee.
B
Ja, dimlicht en achterlicht.
C
Ja, voor en achterlicht.

Slide 28 - Quizvraag

Op een gelijkwaardig kruispunt komt een meisje op een skateboard van rechts. Moet je haar voorrang verlenen.
A
Ja, als zij de rijbaan volgt is ze een bestuurder.
B
Nee, zij is een voetganger.
C
Ja, je moet voorrang verlenen aan al het verkeer van rechts.

Slide 29 - Quizvraag

Wat is in deze situatie de juiste volgorde van doorgaan?
A
Lesauto, Tractor, Groene auto.
B
Lesauto, Groene auto, Tractor.
C
Tractor, Lesauto, Groene auto

Slide 30 - Quizvraag

Wie mogen er gebruik maken van een busbaan waarop het "BUS" is aangebracht?
A
Autobussen en lijnbussen.
B
Autobussen, lijnbussen en trams.
C
Autobussen, lijnbussen, trams en taxi's.

Slide 31 - Quizvraag

Je wilt op een taxistandplaats goederen laden en lossen. Is dit toegestaan?
A
Ja, je mag er niet parkeren.
B
Nee, op een taxistandplaats mogen alleen taxi's stilstaan.
C
Ja, als je de taxi's maar niet hindert.

Slide 32 - Quizvraag

Waar mag een bestuurder van een gehandicaptenvoertuig, in een parkeerschijfzone zijn voertuig parkeren?
A
Overal zonder parkeerschijf.
B
Op aangeduide parkeergelegenheden en langs de blauwe streep zonder parkeerschijf.
C
Op aangeduide parkeergelegenheden en langs de blauwe streep met parkeerschijf.

Slide 33 - Quizvraag

Aan de rechterzijde van de weg is het bord "parkeerverbod" geplaats. Mag je dan wel in de berm parkeren?
A
Ja, het parkeerverbod geldt alleen voor de rijbaan.
B
Nee, het parkeerverbod geldt ook voor de berm.
C
Ja, alleen een verbod om stil te staan geldt ook voor de berm.

Slide 34 - Quizvraag

Mag een snorfietser die de fietsstrook met een doorgetrokken streep volgt, fietsers inhalen en daarbij de doorgetrokken streep overschrijden?
A
Ja, dit is toegestaan.
B
Nee, dit is niet toegestaan.
C
Nee, dit is alleen toegestaan bij een onderbroken streep.

Slide 35 - Quizvraag

Je auto kan door een defect nog maar 40 km/h rijden. Mag je dan toch de autoweg op?
A
Ja, op een autoweg geldt een minimumsnelhied.
B
Ja, dit is alleen niet toegestaan op een autosnelweg.
C
Nee, die is niet toegestaan.

Slide 36 - Quizvraag

Een reporter van een nieuwsblad verplaatst zich in zijn privéauto met blauwe zwaailichten een tweetonige hoorn. Moet je deze voor laten gaan?
A
Nee, het is geen voorrangsvoertuig.
B
Ja, onder alle omstandigheden.
C
Alleen op kruispunten van gelijke orde.

Slide 37 - Quizvraag

Wat is in de afbeelding de juiste volgorde van doorgaan?
A
Lesauto, Rode auto, Tractor
B
Tractor, Lesauto, Rode auto
C
Rode auto, Lesauto, Tractor

Slide 38 - Quizvraag

Wie moeten er overdag bij slecht dimlicht voeren?
A
Motorvoertuigen en gehandicaptenvoertuigen met een motor.
B
Motorvoertuigen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen met een motor.
C
Motorvoertuigen, bromfietsen, snorfietsen en gehandicapten voertuigen met een motor.

Slide 39 - Quizvraag

Wie mogen een kruispunt niet blokkeren?
A
Voertuigen.
B
Bestuuders.
C
Weggbruikers.

Slide 40 - Quizvraag

Een aanhangwagen staat buiten de bebouwde kom met het linker wiel op de rijbaan, met het rechter wiel in de berm en het is donker. Welke maatregelen moeten genomen worden?
A
Stads- en achterlichten moeten ingeschakeld warden.
B
De knipperende waarschuwingslichten moeten ingeschakeld worden.
C
De gevarendriehoek moet geplaats warden.

Slide 41 - Quizvraag

Je nadert een gelijkwaardig kruispunt. Van rechts nadert een man op een step die de rijbaan gebruik. Hoe moet je handelen?
A
Ja moet voorrang verlenen.
B
Je rijdt rustig door.
C
Je stopt en laat hem voor gaan.

Slide 42 - Quizvraag

Mag je een fietser voor het VOP inhalen?
A
Nee, je mag hier geen weggebruikers inhalen.
B
Ja, je mag hier geen motorvoertuigen inhalen.
C
Nee, je mag hier geen voertuigen inhalen.

Slide 43 - Quizvraag

Waar mag je binnen de bebouwde kom parkeren?
A
In de berm.
B
Op de rijbaan.
C
In de berm en op rijbaan.

Slide 44 - Quizvraag

Wat is er bepaald als op een rotonde, fietsers elkaar in willen inhalen?
A
Zij moeten elkaar links inhalen.
B
Zij moeten elkaar rechts inhalen.
C
zij mogen elkaar zowel rechts als links inhalen.

Slide 45 - Quizvraag

Wie moeten hier de uitvaartstoet voor laten gaan?
A
Alle bestuurders
B
Bestuurder C
C
Bestuurders B en C

Slide 46 - Quizvraag

Een gehandicapte rijdt met zijn rolstoel zonder motor op een fietspad, welke verlichting moet hij voeren?
A
Geen verlichting.
B
Dimlicht aan de voorzijde en een rood achterlicht.
C
Wit of geel licht aan de voorzijde en een rood achterlicht.

Slide 47 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voertuigen mag er op een gehandicaptenparkeerplaats parkeren?
A
Een brommobiel met een gehandicapten parkeerkaart.
B
Een personenauto die een gehandicapte vervoert.
C
Een motorfiets met een gehandicapten parkeerkaart.

Slide 48 - Quizvraag

Hoe wordt een rijbaan genoemd waar je niet in- en uit kunt voegen?
A
Wisselbaan.
B
Weefbaan.
C
Doorgaande rijbaan.

Slide 49 - Quizvraag

Moet u stoppen voor de voetganger?
A
Ja, altijd.
B
Nee, niet voor de voetganger
C
Ja want ik stop toch al.

Slide 50 - Quizvraag