Je kunt de verschillende argumentatieschema's/structuren herkennen.
Je kunt een standpunt en argument in een zin aanwijzen.
Je weet welke verbanden tussen argument en standpunt zijn en herkent deze in een tekst.
Slide 12 - Tekstslide
Examentraining CE
Domein A: Leesvaardigheid
Domein D: argumentatieve vaardigheden
Een bestaand betoog analyseren en beoordelen
Theorie 4 (blz. 62)
Slide 13 - Tekstslide
2 verschillende tekstsoorten?
Beschouwing
Betoog
Binnen een beschouwing kan een betogend gedeelte zitten: mengvorm
Slide 14 - Tekstslide
Argumentatieschema?!
De woningbouwvereniging is van mening dat de heer Jansen uit zijn woning moet worden gezet. Hij veroorzaakt namelijk regelmatig geluidsoverlast voor zijn buren.
Slide 15 - Tekstslide
Enkelvoudige argumentatie
Een argumentatie die bestaat uit één standpunt en één argument (standpunt > argument).
Slide 16 - Tekstslide
Argumentatieschema?!
Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft vijf jaar relevante werkervaring. Hiervoor werkte hij immers in dezelfde functie bij de Cinema Opera.
Slide 17 - Tekstslide
Onderschikkende argumentatie
Ketenargumentatie
Een argumentatie waarin een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten (standpunt > argument > argument).
Slide 18 - Tekstslide
Nevenschikkende argumentatie
Bij een onafhankelijk nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten. De argumenten zijn gelijkwaardig en kun je onderling van plaats verwisselen.
Slide 19 - Tekstslide
Nevenschikkende argumentatie
Bij een onafhankelijk nevenschikkende argumentatie gebruik je twee of meer argumenten. De argumenten zijn gelijkwaardig en kun je onderling van plaats verwisselen.
Slide 20 - Tekstslide
Nevenschikkende argumentatie
Is dit ook onafhankelijke nevenschikkende argumentatie?
Slide 21 - Tekstslide
Nevenschikkende argumentatie
Bij een afhankelijke nevenschikkende argumentatie vormen twee deelargumenten samen een argument. Alleen in combinatie hebben ze kracht.
Slide 22 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken: oef. 4.1 - 4.2 (blz. 65)
Zin 1 van 4.1 + 4.2: klassikaal
Klaar?
5.1 + 5.3 maken (blz. 91 e.v.)
timer
10:00
Slide 23 - Tekstslide
Verband tussen argument en stelling (blz. 68)
Hoe kan je redeneren?
Op basis van autoriteit
Op basis van kenmerk of eigenschap
Op basis van oorzaak en gevolg (causaliteit)
Op basis van vergelijking
Op basis van voorbeelden
Op basis van voor- en nadelen
Maak het blad!
timer
5:00
Slide 24 - Tekstslide
Wat betekenen deze woorden?
vooronderstelling
aanname veronderstelling
hypothese vooringenomenheid
Slide 25 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken: oefening 4.4 (blz. 76) + 4.6 (blz. 78)
We bespreken de opdrachten over 15 minuten.
Klaar?
5.1 + 5.3 maken (blz. 91 e.v.)
timer
15:00
Slide 26 - Tekstslide
Doelen behaald?!?
Je kunt de verschillende argumentatieschema's/structuren herkennen.
Je kunt een standpunt en argument in een zin aanwijzen.
Je weet welke verbanden tussen argument en standpunt zijn en herkent deze in een tekst.