Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden:
- Zet de zin in een andere tijd; het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm;
- Zet de zin in een ander getal (enkelvoud, meervoud); het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm;
- Maak met de woorden uit de zin een ja/nee-vraag: de persoonsvorm komt vooraan te staan.