Verwijzen

Verwijzen
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verwijzen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?
10 min
Opdracht van gisteren nakijken
10 min
Uitleg verwijzen
20 min
Zelf aan de slag
5 min
Lesdoelcontrole

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1
opdracht 1, bladzijde 84



Slide 3 - Tekstslide

Laat de leerlingen in duo's werken en geef instructies voor het geven van feedback.
Lesdoel

Aan het einde van deze les:
kun je de juiste verwijswoorden gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ties
Ties loopt op straat. Ties mag helemaal niet op straat komen. Ties moet namelijk thuis blijven van de regering. Daar heeft Ties helemaal geen zin in. Dus Ties gaat gewoon naar buiten. Gisteren zat Ties op zijn fiets. Zijn fiets was een tijdje stuk, maar nu doet zijn fiets het weer. Ties' fiets is namelijk gemaakt door de fietsenmaker. De fietsenmaker zei dat Ties zuiniger moest zijn met zijn fiets. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoord
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent. Vaak is dit antecedent de kern van een zinsdeel. Als je juist wil verwijzen, moet je rekening houden met het geslacht en het getal van de kern.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld:
De jongen eet een appel en hij drinkt een glas melk.

  • 'Hij' verwijst naar 'de jongen'.
  • Je verwijst met 'hij' omdat het om een jongen gaat (geslacht) en je gebruikt het enkelvoud, omdat 'de jongen' maar één persoon (getal) is.  

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pak je boek!
Op blz. 92 kun je in het schema zien met welke verwijswoorden je naar zelfstandige naamwoorden verwijst.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mannelijk of vrouwelijk
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onzijdig
Het-woorden zijn onzijdig.
Namen van landen, provincies, steden en clubs en verkleinwoorden zijn ook onzijdig.

Je verwijst met het, zijn, dit, dat.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vrouwelijk
Vrouwelijke personen en dieren. (De secretaresse, de wolvin)
De-woorden met de volgende uitgang:
-heid (de waarheid)
-nis (de ergernis)
-ing (de verzekering)
-schap (de vriendschap)
-ww+st (de winst)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vrouwelijk
-te (de verte)
- de (de methode)
- ie (de televisie)
-ij (de partij)
-iek (de fabriek)
-theek (de bibliotheek)
-tuur (de cultuur)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TIP!
In een woordenboek kun je opzoeken of een woord mannelijk of vrouwelijk is. Als je van een woord niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is, mag je het beschouwen als mannelijk.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het verwijswoord 'hen' en 'hun'
Het verwijswoord 'hen' gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
Het verwijswoord 'hun' gebruik je als meewerkend voorwerp.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het verwijswoord 'wat'
Hiermee verwijs je naar:
- 'dat' en 'datgene'
Dat is alles wat ik weet.
- een onbepaald voornaamwoord (alles, niets, iets....)
- een lange zin:  Ik heb lang moeten wachten, wat heus geen pretje is.


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het verwijswoord 'dat'
Dat
‘Dat’ gebruik je als het verwijst naar een zelfstandig naamwoord.
Het bureau dat ik van mijn vader erfde, staat momenteel op zolder.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het verwijswoord daar/waar+vz
Je verwijst naar dieren en dingen.
Voorbeelden:
Het paard waarover ik je verteld heb, is ziek.
De auto, waarvan de motor kapot was, is weer heel.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag 
Wat: opdracht 1-4 bladzijde 92-93;
Hoe: in je schrift onder de module grammatica;
Hulp: zie theorie, bladzijde 92, vraag je buurman- vrouw;
Tijd: 20 minuten;
Uitkomst: je hebt geoefend met verwijswoorden en een begin gemaakt aan je huiswerk.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel behaald?

Aan het einde van deze les:

  • kun je de juiste verwijswoorden gebruiken.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies