TK1c - Wed 14 Dec - unit 3.2 gramm: this/that & question tags

Welcome TK1c!
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welcome TK1c!

Slide 1 - Tekstslide

Planning:
  • 40-minutes timetable
  • Example sentences + question
  • unit 3.2 grammar explanation: this/that/these/those
  • unit 3.2 grammar explanation: question tags
  • do: ex.      (unit 3.2)
  • Newsround
  • Homework (for tomorrow)

Slide 2 - Tekstslide

Listen to my examples....
Listen carefully.


Slide 3 - Tekstslide

Wat is jou opgevallen? Hebben we woorden in het Nederlands die erop lijken?

Slide 4 - Woordweb

Aanwijzende voornaamwoorden!
this
that 
these 
those

Slide 5 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden
In het Engels kan je in aanwijzende voornaamwoorden gebruiken. Het is misschien wel makkelijker dan de Nederlandse versie! Waarom? In het Nederlands moet je er rekening mee houden dat je niet die zegt tegen een het-woord bijvoorbeeld. Je kan niet die boek zeggen. Je zegt namelijk: dat boek!

Slide 6 - Tekstslide

In het Engels hoef je alleen te kijken of het zelfstandig naamwoord ENKELVOUD of MEERVOUD is én of het DICHTBIJ ligt/staat of VERAF ligt/staat.
Examples:
Look at THIS pen in my hand!
That man over there is happy.

In het Engels hoef je alleen te kijken of het zelfstandig naamwoord ENKELVOUD of MEERVOUD is én of het DICHTBIJ ligt/staat of VERAF ligt/staat.
Examples:
Look at THIS pen in my hand!
That man over there is happy.
These apples are so tasty.
Those boys are running really fast! Look at them go!

Slide 7 - Tekstslide

dichtbij
veraf
enkelvoud
this
that
meervoud
these
those

Slide 8 - Tekstslide

Look at the following sentences:

You're 15 years old, aren't you?

She isn't at home, is she?

We were working really hard, weren't we?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is je opgevallen aan deze zinnen?

Slide 10 - Woordweb

Aangeplakte vragen!
In het Engels noemen we dit question tags.

Slide 11 - Tekstslide

Question tags
Stel je wil iets zeggen, maar je weet niet zeker of het klopt, dan kan je gebruik maken van de question tags.
Je ben nu op school, toch?
You are at school right now, aren't you?
Dit kan ook:
You aren't at school right now, are you?

Slide 12 - Tekstslide

Als de hoofdzin "+" (BEVESTIGEND) is dan is aangeplakte vraag een "-" (ONTKENNEND).
voorbeeld:  He is strong, isn't he?

Is de hoofdzin "-" (ONTKENNEND) dan is de aangeplakte vraag "+" (BEVESTIGEND). voorbeeld: You aren't angry, are you?

Slide 13 - Tekstslide

question tags
Uitzondering bij I.
Als de hoofdzin bevestigend is, dan zet je bij de aangeplakte vraag aren't.
voorbeeld:
I am at home, aren't I?

Slide 14 - Tekstslide

She is happy, ...?
A
is she
B
isn't she
C
is not she
D
she is

Slide 15 - Quizvraag

They are at home, ...?
A
are they
B
are not they
C
aren't they
D
they are

Slide 16 - Quizvraag

I am not funny, ...?
A
am I
B
aren't I
C
is I
D
are I

Slide 17 - Quizvraag

I am a football player, ...?
A
am I
B
isn't I
C
is I
D
aren't I

Slide 18 - Quizvraag

You aren't in London right now, ...?
A
aren't you
B
are you
C
is you
D
am you

Slide 19 - Quizvraag

It isn't sleeping, ...?
A
isn't it
B
am it
C
aren't
D
is it

Slide 20 - Quizvraag

NOTEER DE HELE ZIN:
He is a fan of Marvel, ...?

Slide 21 - Open vraag

NOTEER DE HELE ZIN:
They aren't at home, ...?

Slide 22 - Open vraag

what are you going to do? ex. 5,6,7,  (unit 3.2)
How are you going to do it? Individually?
Who can you ask for help? Teacher
Time it takes to finish?
Finished --> Check whether you have done all the exercises.

timer
1:00

Slide 23 - Tekstslide

Probeer één zin te maken met een question tag. Je mag zelf een zin bedenken. Houd het simpel!

Slide 24 - Woordweb