In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Nederlands 2-3
Wat gaan we doen deze les?
Spullen op tafel en telefoons weg
Nieuw blok --> woordenschat
Theorie H4 --> Tegenstellingen
Opdrachten maken
Slide 1 - Tekstslide
Nieuw blok
Aankomende 2.5 week gaan we bezig met het nieuwe blok: Woordenschat H4,5,6
H4: een tegenstelling zoeken
H5: bekend woorddeel in een onbekend woord
H6: opzoeken in het woordenboek
Vrijdag 25 januari: SO Woordenschat H4,5,6
Slide 2 - Tekstslide
Woordraadstrategieën
In de hoofdstukken Woordenschat 1 t/m 3 heb je geleerd wat je moet doen als je een onbekend woord tegenkomt in de zin en je wil de betekenis weten. Wat kan je doen?
Synoniem zoeken
Betekenis zoeken
Voorbeeld zoeken
Slide 3 - Tekstslide
Startopdracht
Hoi, ik ben een weekje met mijn ouders naar Ameland. Het is hier bloedheet, dus we liggen altijd op het strand. Er is ook een openluchtzwembad op de camping, maar dat is erg ondiep. O ja, het eten hier is erg lekker! We vermaken ons wel, dus misschien komen we een paar dagen later terug. Groetjes!
Stel deze vakantie was totaal anders geweest.
Slide 4 - Tekstslide
Typ het stukje over en vervang de onderstreepte woorden door het tegenovergestelde.
Slide 5 - Open vraag
Tegenstellingen
Je kunt de betekenis van een onbekend woord soms begrijpen doordat er in de tekst een tegenstelling van dat woord staat. Bijvoorbeeld:
Toms ouders sliepen in een riante caravan, maar hij lag zelf in een klein tentje.
Het woord riant is een tegenstelling van klein. Riant betekent dus groot.
Slide 6 - Tekstslide
Tegenstelling
Twee woorden die precies het omgekeerde betekenen.
Slide 7 - Tekstslide
Tegenstelling
Zo zoek je een tegenstelling:
Zoek je een tegenstelling van een onbekend woord? Let dan op deze signaalwoorden: maar, anderzijds, daarentegen, echter, evenwel, hoewel, aan de andere kant.
Aan deze woorden kun je zien dat er een tegenstelling in de zin staat.
Slide 8 - Tekstslide
Groot
Klein
Slide 9 - Tekstslide
Snel
Langzaam
Slide 10 - Tekstslide
Vies
Lekker
Slide 11 - Tekstslide
Wat is het tegenoverstelde van nep?
A
Echt
B
Raar
C
Lelijk
D
Vals
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het tegenovergestelde van licht?
A
Zwaar
B
Groot
C
Staan
D
Zwart
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het tegenovergestelde van dicht?
A
Gesloten
B
Koud
C
Open
D
Vast
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het tegenovergestelde van man?
Slide 15 - Open vraag
Wat is het tegenovergestelde van op tijd?
Slide 16 - Open vraag
Opdracht! Schrijf zo veel mogelijk tegenstellingen op in één minuut.
timer
1:00
Slide 17 - Open vraag
Zelfstandig werken
Wat ga je doen:
Maak de opdrachten 1 t/m 4 op blz. 108-110
Deze opdrachten heb je af voor de les van aanstaande donderdag.