Jou, zij, u
Persoonlijk voornaamwoord
= je kan er een naam voor in de plaats zetten.
van jou/voor jou (van Kevin)
zij doen het (Lisa en Kelly doen)
U mag voor (Ingrid mag voor)
Jouw, hun, uw
Bezittelijk voornaamwoord
= Het geeft een bezit aan.
Er staat een zelfstandig naamwoord achter.
Het boek is van jou / Het is jouw boek