Fictiebegrippen (nog niet af)

Theorie fictie
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Theorie fictie

Slide 1 - Tekstslide

Bedoeling van fictie
  • meeleven met personages
  • nadenken over de wereld/ zichzelf
  • nadenken over het onderwerp
  • genieten van de schrijfstijl
  • ontspanning

Slide 2 - Tekstslide

Fictie 1.1 realistisch en niet-realistische fictie
Fictie die 'net echt echt is' noemen we realitische fictie.
Bijvoorbeeld: films of boeken over de oorlog, of over een straatbende.
Het verhaal is verzonnen, maar het zou zo gebeurd kunnen zijn.
Fictie die niet waar kan zijn noemen we niet-realitische fictie.
Bijvoorbeeld: films of boeken over sprookjes of fantasy

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Genres
Bekende genres (= verhaalsoort)
Detective
Thriller
Fantasy
Oorlogsroman
Psychologische roman

Slide 5 - Tekstslide

Detective
Een verhaal waarin een speurder probeert te achterhalen wie een misdrijf heeft gepleegd.

Slide 6 - Tekstslide

Thriller
Een spannend verhaal waarin de hoofdpersoon in een levensbedreigende situatie terechtkomt. 


Slide 7 - Tekstslide

Fantasy
Een verhaal met fantasiewezens in een fantasiewereld.

Slide 8 - Tekstslide

Science fiction
Een toekomstverhaal (vaak in de ruimte/ruimtevaart of nieuwe technieken).

Slide 9 - Tekstslide

Dystopische roman
Een verhaal over een wereld die door rampen of dictatuur bijna niet meer leefbaar is.
- toekomst
- dystopie vs. utopie

Slide 10 - Tekstslide

Ontwikkelingsroman
Een verhaal over het volwassen worden van een (jonge) hoofdpersoon.
- coming on age

Slide 11 - Tekstslide

Psychologische roman
Een verhaal waarin de nadruk ligt op de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon (meer dan op de gebeurtenissen).

Slide 12 - Tekstslide

Reisverhaal
Een verhaal waarin een verslag wordt gegeven van een reis
(vaak non-fictie).

Slide 13 - Tekstslide

Avonturenroman
In een avonturenroman speelt 'een held' de hoofdrol. Er gebeuren allerlei spannende dingen en daar gaat het om in dit boek.

Slide 14 - Tekstslide

Historische roman
Een verhaal waarin een belangrijke gebeurtenis (of gebeurtenissen) een belangrijke rol spelen.

Slide 15 - Tekstslide

Oorlogsroman
Een verhaal dat zich afspeelt in een oorlog (voornamelijk Tweede Wereldoorlog).

Slide 16 - Tekstslide

Geëngageerde roman
Een verhaal waarin eigentijdse problemen in onze samenleving aan bod komen.

Slide 17 - Tekstslide

Andere culturen
Boeken over onbekende landen, volken of streken. Je maakt kennis met mensen die op een totaal andere manier leven.

Slide 18 - Tekstslide

Volksverhalen
  • Sprookje
  • Mythe: verhalen die antwoord geven op de raadsels van het leven (Griekse mythe)
  • Sage: verhalen over dappere helden uit oude tijden
  • Legende: godsdienstig verhaal rond Christus, Maria of andere heilige figuren (Efteling)

Slide 19 - Tekstslide

Basisstructuur
plot
open einde
gesloten einde

Slide 20 - Tekstslide

Basisstructuur
Een verhaal is een aaneenschakeling van gebeurtenissen die samen een geschiedenis vertellen, dit noem je het plot.
  • In veel verhalen: personage heeft een doel, wordt geholpen door iemand, er zijn hindernissen en obstakels, doel wordt bereikt (gesloten einde).
--> Wordt het doel niet bereikt? Zit je nog met vragen? Dat is een open einde.

Slide 21 - Tekstslide

Verschillende verhaallijnen
Soms kan een verhaal verschillende verhaallijnen hebben, zoals in series.
  • Verschillende belangrijke personages hebben verschillende doelen.
  • De paden van deze personages kruisen elkaar regelmatig.

Slide 22 - Tekstslide

Personages
*hoofdpersoon
*bijpersonen

Slide 23 - Tekstslide

Hoofdpersoon

Een hoofdpersoon herken je aan de volgende dingen:

- wordt uitgebreid beschreven

- het grootste deel 'beleef' je vanuit de ogen van dit personage

- het doel van het boek is het oplossen van een groot probleem of een belangrijke opdracht van dit personage

- wordt een round character genoemd

Slide 24 - Tekstslide

Personages beschrijven en karakterontwikkeling

Je kunt personages beschrijven aan de hand van:

- Uiterlijk

- Kenmerken (geslacht, leeftijd, gezondheid, achtergrond)

- Karaktereigenschappen

- Relaties met andere personages

- Ontwikkeling (kijk naar begin van het boek, einde van het boek en welke gebeurtenissen zijn/haar ontwikkeling beïnvloeden)



Slide 25 - Tekstslide

Bijfiguren
Een bijfiguur herken je vaak als volgt:
- Wordt eenvoudig beschreven, summier, wel aandacht voor het uiterlijk. 
- Is vaak of leuk of niet, slecht of goed: ze helpen de hoofdpersoon of JUIST niet. 
- Zijn vaak een stereotype, oftewel een flat character.

Slide 26 - Tekstslide


Helper


helpt de hoofdpersoon het probleem op te lossen.





Tegenstander


maakt het de hoofdpersoon moeilijk

Bijfiguren

Slide 27 - Tekstslide

Perspectieven
Voor voorbeelden en extra informatie: KERN handboek, blz. 120

Slide 28 - Tekstslide

Perspectief: een punt van waaruit iemand naar iets kijkt of waarneemt

Slide 29 - Tekstslide

Perspectief
Bepaalt de visie op gebeurtenissen en personages

De lezer / kijker kun je manipuleren.

Slide 30 - Tekstslide

Ik-perspectief
  • Een 'ik' beleeft het verhaal
  • toegang tot gedachtes
  • inleven in personage
  • subjectief

Alwetende verteller
  •  weet alles (over personages en afloop)
  • geeft commentaar
  • richt zich tot de lezer
  • denk aan sprookjes: er was eens...
Personaal perspectief
  • Een 'hij/zij' beleeft het verhaal
  • toegang tot gedactes
  • iets meer afstand dan het ik-perspectief

Meervoudig perspectief
  • wisselend perspectief vanuit meerdere personen
  • verschillende invalshoeken bij verschillende gebeurtenissen

Slide 31 - Tekstslide

Chronologie
De gebeurtenissen in het verhaal volgen elkaar op in chronologische volgorde, maar niet altijd!
  • In medias res
  • flashforward (vooruitblik)
  • flashback (terugblik)
  • Versnellen
  • tijdsprongen
  • vertragen 

Slide 32 - Tekstslide

Chronologie
in medias res
Een verhaal begint midden in een actie. Daarna begint het verhaal en de voorgeschiedenis. Later in het verhaal kan de actie terugkomen.

Flashback (terugblik)
De chronologische volgorde wordt onderbroken door bijvoorbeeld een herinnering.

Flashforward
Vaak door een verteller, omdat iemand niet vooruit kan springen in de tijd (tenzij: fantasy).


Slide 33 - Tekstslide

Chronologie
Versnellen
De schrijver versnelt de tijd: 'twee jaar later...' Er worden sprongen in de tijd gemaakt om zo de gebeurtenissen geleidelijk over te laten lopen.

Vertragen
Een spannende scène uitrekken door in te gaan op de details.
'Terwijl ik door de regen het steegje in rende, kwamen ze steeds dichterbij. De wind waaide hard en het was koud. Ik gleed bijna uit toen ik een hoekje om wilde gaan, maar kon mij net op tijd opvangen. Ik keek om en zag ze steeds dichterbij komen. Een tak kwam in mijn gezicht en ik zag niks meer. Ik moest blijven rennen.'


Slide 34 - Tekstslide

Ruimte en tijd
Geografische ruimte
Sfeer
Historische tijd
Vertelde tijd
Vertelt tijd

Slide 35 - Tekstslide

Ruimte
geografische ruimte
  • De plaats waar de gebeurtenissen on het verhaal zich afspelen.
sfeerscheppende ruimte
  • de beschrijving van de ruimte (gebouwen, mensen , landschap ...) kan een weergave hebben op de stemming in het verhaal.

Slide 36 - Tekstslide

Tijd in verhalen

Je kunt de tijd in verhalen dus op twee verschillende manieren beschrijven:


- In welke tijd speelt een verhaal zich af?  --> HISTORISCHE tijd

- Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?   -->VERTELDE tijd

Slide 37 - Tekstslide

Thema
Meestal in een paar woorden of een zin weer te geven.
Is eigenlijk de kortste samenvatting die je van het boek kunt geven.

Slide 38 - Tekstslide