Cognitieve ontwikkeling

De cognitieve ontwikkeling
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De cognitieve ontwikkeling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen
De student kan de cognitieve ontwikkeling benoemen, passend bij de verschillende ontwikkelingsfases

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over de cognitieve ontwikkeling?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Cognitieve ontwikkeling
Het leren van dingen, het onthouden en het toepassen ervan noem je cognitieve ontwikkeling.
Cognitie is een ander woord voor kennis.
De cognitieve ontwikkeling is erg moeilijk te zien, maar als je let op praten, gedrag en bewegingen van een kind kun je er wel iets van ontdekken.



Cognitieve ontwikkeling
Het leren van dingen, het onthouden en het toepassen ervan noem je cognitieve ontwikkeling.
Cognitie is een ander woord voor kennis.

De cognitieve ontwikkeling is erg moeilijk te zien, maar als je let op praten, gedrag en bewegingen van een kind kun je er wel iets van ontdekken.



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvattend
Onderdelen van de cognitieve ontwikkeling zijn:
- Het geheugen, de cognitie en de aandacht.

Cognitieve ontwikkeling is op zichzelf moeilijk zichtbaar, maar is zichtbaar in gedrag.



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hersenen zijn regelkamers
Hersenen zijn regelkamers
Denken en leren doe je met je hersenen
Elk stukje van je hersenen heeft zijn eigen taak
De linkerhelft doet veel denkwerk, is bezig met woorden, taal en rekenen en voert logische taken uit
De rechterhelft is juist veel bezig met zintuigen, kleur en ruimtelijk inzicht
Beide hersenhelften werken samen waardoor je goed kan functioneren

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontwikkelingsfases: hoe zat het ook alweer?
Baby
Peuter
Kleuter
Jong schoolkind
Oud schoolkind
Puber
Adolescent
Jong volwassene
0-2 jaar
2-4 jaar
4-6 jaar
6-9 jaar
9-12 jaar
12-15 jaar
15-18 jaar
18-23 jaar

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Baby: 0 tot 8 maanden
Starten met reflexen. 

Dan leren door zintuigen.
- Sensomotorisch: een baby gebruikt zintuigen om te ontdekken. Hij stopt alles in de mond, ruikt, kijkt en voelt. 

Omgeving wordt belangrijk. Baby gaat gedrag aanpassen aan omgeving o.a. door imiteren
Tussen de 4 en 8 maanden ontdekt een baby dat zijn gedrag effect heeft op de omgeving. 

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden van gedrag aanpassen aan de omgeving: 
Als ik lach, lacht iemand terug. 
Als ik met mijn beentjes tegen speelgoed trap, beweegt het. 

(Blz. 76 opvoeding en ontwikkeling). 
Baby: vanaf 8 maanden

Objectpermanentie: Een voorwerp blijft bestaan, ook al is het uit het zicht. 

Slide 9 - Tekstslide

Filmpje kijken tot 1 minuut. 
Baby: vanaf 12 maanden
Leren door te experimenteren. Gewoon doen, net zolang totdat probleem is opgelost (of de aandacht ergens anders naartoe gaat). 

Verder met imiteren en na-apen: leren van anderen. 

Slide 10 - Tekstslide

Leren door te experimenteren: 
Dingen op verschillende manieren laten vallen (hard, zacht of via de tafel). Iets gooien en kijken wat er gebeurt. Draaien met een blokje totdat het in de blokkendoos gaat. 
Baby: vanaf 18 maanden
Minder leren door te experimenteren, omdat een baby vooraf een beeld van de gebeurtenis kan maken. Een baby kan zich inbeelden hoe iets eruit zou kunnen zien. Dit heet mentale representatie. 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Peuter
De peuter wil de wereld om hen heen begrijpen en is aan het ordenen en benoemen. Ze proberen verbanden te leggen en conclusies te trekken, maar kunnen dit nog niet zo goed.

Peuters vullen wat zij nog niet weten aan met fantasie.
- Animisme
- Magisch denken

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Animisme
Peuters geloven dat voorwerpen kunnen denken, gevoelens en wensen hebben.

Ze kunnen dan ook deze gevoelens toekennen aan een voorwerp. 

Het is belangrijk dat je dit serieus neemt.






Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld van gevoelens toekennen: 
Wanneer een kind zijn teen stoot tegen een stoel, zegt het kind 'stoute stoel'. 
Verplaatsen in een peuter: Hoe voelt deze deur (1) zich?
En de voetbal (2) ? En de wasmachine (3)?

Slide 14 - Woordweb

Vraag studenten bij hun antwoorden even erbij te zetten om welke afbeelding het gaat
Magisch denken
Peuters kunnen soms moeilijk onderscheid maken tussen fantasie en werkelijkheid.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kleuter
Een kleuter heeft nog moeite om zijn aandacht op meer dan één ding tegelijk te houden en negeert daardoor sommige dingen die belangrijk zijn bij ‘het oplossen van een probleem’.
Het focussen op één factor van een probleem heet centratie.

Ook hebben zij nog niet door dat een hoeveelheid hetzelfde blijft wanneer de vorm veranderd. Wanneer alleen de vorm veranderd, maar de hoeveelheid hetzelfde blijft, houden kleuters hun mening niet vast maar oordelen opnieuw.
Dit wordt conservatie genoemd.

Een kleuter heeft nog moeite met logische redeneringen en verbanden te zien.




Slide 16 - Tekstslide

Centratie: Het kind heeft op deze leeftijd nog wel wat moeite om zijn aandacht op meer dan een ding tegelijk te richten en negeert belangrijke aspecten van een probleem. Een kind kan bijvoorbeeld denken dat een hoog, smal glas meer water bevat dan een laag en breed glas. Het kind concentreert zich in dit voorbeeld op de hoogte van het glas en vindt de breedte van het glas niet belangrijk. Het focussen op één factor van een probleem heet centratie.
Conservatie: Kleuters hebben nog niet door dat een hoeveelheid hetzelfde blijft wanneer de vormt verandert. Bijvoorbeeld een bol klei. Als je die uitrolt, is hij plat en groot geworden. Kinderen zien nu dus een ander ding van klei. Ze zien niet dat het van dezelfde hoeveelheid klei is gemaakt. Dit begrip wordt conservatie genoemd. Wanneer de vorm verandert, de hoeveelheid gelijk blijft en het er iets anders uitziet, is de kans groot dat jonge kinderen hun mening niet vasthouden (= conserveren), maar oordelen op wat ze op dat moment zien en daar een betekenis aan geven.

Centratie en conservatie (1)

Slide 17 - Tekstslide

https://www.youtube.com/watch?v=ahmL8PhZOVA

Centratie en conservatie (2)

Slide 18 - Tekstslide

https://www.youtube.com/watch?v=U64V-z56TRg
Kleuter
Een kleuter leert door te spelen. Ze denken nog concreet en lossen problemen op terwijl ze bezig zijn.

Doelgericht leren lukt nog niet.
- Spanningsboog is nog kort.
- Maximaal 10 minuten meedoen aan een gedwongen activiteit.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kleuter
Magisch denken neemt af.

Kleuters gaan opzoek naar logische redenen voor gebeurtenissen.

Help hen door speelgoed aan te bieden waarmee zij ontdekkingen kunnen doen.

Slide 20 - Tekstslide

Kies voor kleuters speelgoed uit waarmee zij ontdekkingen kunnen doen. Bijvoorbeeld over snelheid of zwaartekracht. Denk aan autootjes die rijden van plankjes met verschillende hellingen of een knikkerbaan. Het magisch denken neemt bij kleuter af. Het kind zal steeds vaker logische redenen voor gebeurtenissen zoeken, in plaats van er magie aan toe te kennen.

Past dit speelgoed bij de
cognitieve ontwikkeling
van een kleuter?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jong schoolkind
Het geheugen en het concentratievermogen worden groter. Kinderen leren leren. 

Ze worden minder impulsief omdat ze beter problemen kunnen oplossen. Ze kunnen eerst dingen in hun hoofd bedenken voordat ze in actie komen. Dit wordt psychische operatie genoemd. 

Het magisch denken neemt af. 

Slide 22 - Tekstslide

Je ziet oudere schoolkind overleggen met vriendjes tijdens het buitenspelen. Denk aan jongens die oorlogje spelen. Ze plannen een aanval en overleggen vluchtmogelijkheden. Een kind in deze fase wordt snel minder impulsief omdat het beter problemen kan oplossen. Hij doet dat door eerst dingen in het hoofd te bedenken voordat hij in actie komt. Dit wordt ook wel psychische operatie genoemd. Kinderen kunnen vanaf deze leeftijd ook beter aanwijzingen geven om iemand de weg te wijzen. Dit komt omdat zij zich het gezichtspunt van iemand op een andere plek kunnen inbeelden en een route helemaal in gedachte in hun hoofd kunnen ‘aflopen’.

Het magisch denken neemt verder af, waardoor ook de naïviteit afneemt. Rond 8, 9 jaar gelooft een kind niet meer in Sinterklaas. Het begrijpt dat een laag breed glas meer water kan bevatten dan een hoog smal glas. En kan zijn geheugen inzetten voor bijvoorbeeld rekentaken. Een kleuter heeft zijn vingers bijvoorbeeld nog nodig. 

Oud schoolkind
Kinderen vanaf 10 jaar kunnen al goed logisch en abstract denken.

Abstract denken: denken over iets wat ze niet zelf hebben meegemaakt, gezien of gevoeld.

Ze kunnen nadenken over de gevolgen van gedrag (reflecteren). 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pubers en adolescenten
Pubers gaan actief problemen oplossen en kunnen hiervoor strategieën inzetten.

Pubers gaan nadenken over abstracte begrippen zoals ‘rechtvaardigheid’ en ‘het leven’.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: uitslapen voor een puber en adolescenten is goed.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Pubers hebben 9 uur slaap nodig maar door bepaalde hormonen zijn zij pas heel laat moe. Ouders vinden het vaak belangrijk dat een puber in de ochtend vroeg actief is. Doordat een puber pas heel laat slaapt, bouwt hij chronisch slaaptekort op.

BPV-opdracht 5
Je maakt een weergave van twee verschillende kinderen van je stage (jongen/meisje/...) waarin alle ontwikkelingsgebieden worden weergegeven op een beeldende/creatieve manier​.

  • Taalontwikkeling en cognitieve ontwikkeling: hoe nu verder?

Slide 26 - Tekstslide

Ondersteun studenten bij het maken van een koppeling tussen de theorie en de opdracht.