2021_week 49_2ha_les 1_Zeitangaben+Wiederholung K.4

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 55 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Du hast 2 min für:


  • dich zu setzen
  • Jacke aus
  • Köpfhörer sind weg
  • Handys in die Taschen
  • Laptop liegt auf dem Tisch(und ist zu) 
  • Schulsachen sind auf dem Tisch (Buch, Laptop, Heft, Stift usw.)!
timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Was machen wir heute?


  • Wörter schreiben/abfragen

  • Aufgabe 10+11 besprechen
  • Lesson-up
  • Selbständig arbeiten

  • Abschluss/Hausaufgaben


Slide 3 - Tekstslide

Am Ende der Stunde........
kannst du die Possessivpronomen und die Personalpronomen erkennen dadurch, dass du teilnimmst an Lesson-up.

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf eerst het Nederlandse woord op en daarna de Duitse vertaling erachter!

  • wiskunde
  • de hulp
  • het bord
  • het cijfer
  • scheikunde
  • moe

  • het eindexamen
  • in totaal
  • muziek
  • natuurkunde
  • tekenen
  • brutaal
timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Abfragen
  • Mathematik
  • die Hilfe
  • die Tafel
  • die Note
  • Chemie
  • müde
  • das Abitur
  • insgesamt
  • Musik
  • Physik
  • zeichnen
  • frech

  • wiskunde
  • de hulp
  • het bord
  • het cijfer
  • scheikunde
  • moe

  • het eindexamen
  • in totaal
  • muziek
  • natuurkunde
  • tekenen
  • brutaal

Slide 6 - Tekstslide

Besprechen Aufgabe 10 + 11, Seite 44

Slide 7 - Tekstslide

  • von
  • bis
  •  im
  •  am
  • um
  • am
  • am
  • um
  • im

Slide 8 - Tekstslide

Wat moet je als eerste doen als je de uitgang van een woord zoekt?
A
ontleden
B
kijken naar het geslacht van het woord
C
hoort het woord bij de der-groep of ein-groep
D
naar de voorzetsels kijken

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vindt je de 1e naamval het onderwerp (Nominativ) in een zin?
A
AAN/VOOR wie + gezegde + onderwerp
B
WAT + gezegde + onderwerp
C
wie of wat + gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vindt je de 3e naamval het meewerkend voorwerp (Dativ) in een zin?
A
wie of wat + gezegde
B
WAT + gezegde + onderwerp
C
AAN/VOOR wie + gezegde + onderwerp

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vindt je de 4e naamval het lijdend voorwerp (Akkusativ) in een zin?
A
WAT + gezegde + onderwerp
B
wie of wat + gezegde
C
AAN/VOOR wie + gezegde + onderwerp

Slide 12 - Quizvraag

Welk voorzetsel hoort niet bij de 4e naamval?
A
durch
B
für
C
bei
D
ohne

Slide 13 - Quizvraag

Welk voorzetsel hoort niet bij de 4e naamval?
A
gegen
B
ohne
C
um
D
mit

Slide 14 - Quizvraag

'die' im Akkusativ (4e)
A
der
B
die
C
den

Slide 15 - Quizvraag

'der' im Akkusativ (4e)
A
der
B
den
C
die

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord hoort bij de der-Gruppe?
A
welch
B
mein
C
dein
D
ein

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord hoort bij de ein-Gruppe?
A
dies
B
solch
C
manch
D
sein

Slide 18 - Quizvraag

(Mijn) Bruder(m) ist heute nicht in der Schule.
A
Mein
B
Dein
C
Meine
D
Deine

Slide 19 - Quizvraag

Kannst du (een) Kuchen(m) backen?
A
ein
B
einen
C
eine
D
einem

Slide 20 - Quizvraag

Hoe zeg je het persoonlijk voornaamwoord hij in de 4e naamval?
A
er
B
ihn
C
es
D
dich

Slide 21 - Quizvraag

Hoe zeg je het persoonlijk voornaamwoord mij in de 4e naamval?
A
dich
B
uns
C
euch
D
mich

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is een bezittelijk voornaamwoord?
A
dich
B
mein
C
uns
D
Sie

Slide 23 - Quizvraag

Hoe vertaal je mijn moeder?
A
meine Mutter
B
mein Mutter
C
sein Mutter
D
euere Mutter

Slide 24 - Quizvraag

Hoe vertaal je uw dochter?
A
Ihr Tochter
B
ihr Tochter
C
Ihre Tochter
D
ihre Tochter

Slide 25 - Quizvraag

Hoe herken je een zwak werkwoord?

Slide 26 - Open vraag

Hoe herken je een sterk werkwoord?

Slide 27 - Open vraag

Bij welke persoonlijke voornaamwoorden verandert de klinker in de tegenwoordige tijd?
A
ich, du
B
du, er, sie, es
C
wir, ihr, sie, Sie
D
ich, du, wir, sie

Slide 28 - Quizvraag

In welke klinker verandert de klinker a bij du, er, sie, es?
A
ä
B
o
C
ö
D
ü

Slide 29 - Quizvraag

In welke klinker verandert de klinker e bij du, er, sie, es?
A
a
B
ie
C
i
D
i of ie

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord schlafen?

Slide 31 - Open vraag

An die Arbeit
  • Machen online: Test jezelf 4.1, 4.2 of 4.4





  • Selbständig
  • De eerste 5 minuten niet praten en geen vragen stellen. Daarna mag je fluisteren en vragen aan mij stellen.
  • Klaar: Aufgabe 4, Seite 48. 
timer
5:00
timer
5:00
Hulp: 
Schema Grammatik A op bladzijde 13
Grammatik B op bladzijde 21
Grammatik C op bladzijde 22
Grammatik D op bladzijde 35

Slide 32 - Tekstslide

Am Ende der Stunde........
kannst du die Possessivpronomen und die Personalpronomen erkennen dadurch, dass du teilnimmst an Lesson-up.

Slide 33 - Tekstslide

Hausaufgaben
  • Machen im Buch: Aufgabe 4+5, Seite 48/49
Je leest eerst de e-mail. Je moet zinnen vertalen die je in de tekst  terug kan vinden. In het schema moet je de 8 vragen die in de tekst staan invullen. Bij opdracht 5 moet je meerkeuzevragen over München beantwoorden.

  • Lernen: Wörter Lektion 4 + 5 + 6, Seite 52/53. NL-DU und DU-NL

Slide 34 - Tekstslide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren
  • na startsignaal: inpakken
  • wel blijven zitten - stil
  • dan sluit ik de les af!
  • dan: klaar :)
timer
1:00

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Tschüss, bis nächste Stunde

Slide 37 - Tekstslide