Grammatica ik-vorm/stam + pv tt

Welkom bij bijles Nederlands!





Check:
  • Liggen alle spullen die je nodig hebt op tafel?






Nodig:
Pen
Papier voor aantekeningen 
Telefoon of laptop


Meld je alvast aan bij LessonUp.

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij bijles Nederlands!





Check:
  • Liggen alle spullen die je nodig hebt op tafel?






Nodig:
Pen
Papier voor aantekeningen 
Telefoon of laptop


Meld je alvast aan bij LessonUp.

Slide 1 - Tekstslide

  • Bij de bijles doe je actief mee;
  • Je geeft antwoord op vragen; 
  • Gebruik je microfoon om een antwoord te geven als dat wordt gevraagd; 
  • Geef aan als ik te snel ga met praten of de uitleg niet duidelijk is.
Afspraken 

Slide 2 - Tekstslide







Werkwoorden



Na deze les : 

  • Kun je de persoonsvorm tegenwoordige tijd goed spellen.

  • Weet je het verschil tussen de stam en de ik-vorm.


Doel

Slide 3 - Tekstslide

Ik-vorm en stam

Slide 4 - Tekstslide




  • Het werkwoord dat in de tegenwoordige tijd achter ik staat

  • hele werkwoord: denken
  • ik denk
  • ik-vorm: denk

  • hele werkwoord: kijken
  • ik kijk
  • ik-vorm: kijken
Ik-vorm van het werkwoord

Slide 5 - Tekstslide

Welke regels gebruik je bij het schrijven van de ik-vorm?
A
Eindigt nooit op een v
B
Eindigt nooit op een z
C
Eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers
D
Je haalt -en van het hele werkwoord af

Slide 6 - Quizvraag

  • Hele werkwoord
  • Je haalt -en eraf

  • hele werkwoord: fietsen
  • -en
  • stam: fiets

  • hele werkwoord: bukken
  • -en
  • stam: bukk
De stam van het werkwoord

Slide 7 - Tekstslide



  • denk
  • vind
  • proef
  • verhuis
  • pak
  • schud


  • denk
  • vind
  • proev
  • verhuiz
  • pakk
  • schud
Ik-vorm
Stam

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de stam en de ik-vorm?

Slide 9 - Open vraag

Je kunt de verschillen tussen de ik-vorm en de stam benoemen.














Wat heb ik geleerd?

Slide 10 - Tekstslide

voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
De ik-vorm is belangrijk

Slide 11 - Tekstslide

Je kunt persoonsvormen in de tegenwoordige tijd goed spellen. 








Doel

Slide 12 - Tekstslide

  • Vraagproef
  • Tijdproef
  • Meervoud of enkelvoud maken
Persoonsvorm?

Slide 13 - Tekstslide

Ik vorm

jij vorm 

hij/zij vorm

wij vorm 


Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 14 - Tekstslide

Ik
loop, eet, gaap, zet

Let op: ook als je/jij achter de persoonsvorm staat
Loop jij naar huis? 



Ik-vorm

Slide 15 - Tekstslide

Ik _________ mijn laptop op tafel (leggen).

Slide 16 - Open vraag

_________ jij de foto's vandaag nog (verzenden)?

Slide 17 - Open vraag

Jij / hij / zij / het
loopt, eet, gaapt, zet






Ik-vorm + t

Slide 18 - Tekstslide

Jij _________ nooit naar school (fietsen).

Slide 19 - Open vraag

De moeder van Jeroen _________ hem vandaag ziek (melden).

Slide 20 - Open vraag

Het huiswerk _________ veel (lijken).

Slide 21 - Open vraag

Wij- vorm
lopen, eten, gapen, zetten





Hele werkwoord

Slide 22 - Tekstslide

Yonas en Eva _________ de chocola onder de leerlingen (verdelen).

Slide 23 - Open vraag

Nederlanders _________ altijd veel melk (drinken).

Slide 24 - Open vraag

Ik-vorm

Ik-vorm + t

Hele werkwoord
Door elkaar

Slide 25 - Tekstslide

Het boek _________ ik heel saai (vinden).

Slide 26 - Open vraag

Mijn familie _________ snorkelen leuk (vinden).

Slide 27 - Open vraag

_________ jij vaak (zwemmen)?

Slide 28 - Open vraag

Je kunt persoonsvormen in de tegenwoordige tijd goed spellen. 











Doel

Slide 29 - Tekstslide

Aan het werk

Slide 30 - Tekstslide

Je kunt de verschillen tussen de ik-vorm en de stam benoemen.
Je kunt persoonsvormen in de tegenwoordige tijd goed spellen. 







Doel

Slide 31 - Tekstslide

Regel 1: ik-vorm
  • Ik
  • Als jij/je achter de pv staat

Regel 2: ik-vorm + t
  • Jij / hij / zij / het

Regel 3: hele werkwoord
  • Meervoud
Drie regels werkwoordspelling tt

Slide 32 - Tekstslide

De ik-vorm en de stam zijn niet altijd hetzelfde.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

De ober _______ zijn vingers aan de hete tosti (branden).

Slide 34 - Open vraag

Dit boek _______ mij helemaal niet (boeien).

Slide 35 - Open vraag

Ik _______ het leuk als jullie op mijn verjaardag komen.

Slide 36 - Open vraag

Laatste vraag!

Slide 37 - Tekstslide

Wij _______ elke avond uren op TikTok (zitten).

Slide 38 - Open vraag

Je kunt de verschillen tussen de ik-vorm en de stam benoemen.
Je kunt persoonsvormen in de tegenwoordige tijd goed spellen. 







Doel

Slide 39 - Tekstslide







Werkwoordspelling



Na de lessen deze week...

  • kun je de persoonsvorm tegenwoordige tijd goed spellen.
  • kun je de persoonsvorm verleden tijd goed spellen.


Doel

Slide 40 - Tekstslide

Hoe heb je gewerkt vandaag? Kies een emoji.
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll