kunststromingen


1 / 43
volgende
Slide 1: Open vraag
TekenenMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les


Slide 1 - Open vraag

wat weet je nog van de Grieken?

Slide 2 - Woordweb

Grieken 800 V chr -50 n chr. 
gebouwen en beelden zijn harmonieus van vorm
De mens is het middelpunt, en  het aardse leven wordt vereerd
De goden worden als atleten voorgesteld. 

Slide 3 - Tekstslide

Teken op papier een Griekse tempel en zet de juiste namen op de goede plek: timpaan, zuil, kapiteel, voetstuk, fries

Slide 4 - Open vraag

Noem 3 kenmerken van de Grieken
A
Gebouwen en beelden zijn harmonieus
B
De mens vormt het middelpunt, niet meer de kerk
C
De mens is het middelpunt en het aardse leven wordt vereerd
D
De goden worden als atleten voorgesteld.

Slide 5 - Quizvraag

Romeinen 200 V chr -500 na chr.
De romeinen waren erg praktisch 
Gebouwen beelden alles moest het onoverwinnelijke van de romeinen uitstralen
De Romeinen maken de kunst van de oude grieken gewoon na

Slide 6 - Tekstslide

Noem drie kenmerken van de Romeinen
A
De kunst is rustig evenwichtig en laat de ideale verhoudingen zien
B
De Romeinen zijn erg praktisch. Er moet een rijk gebouwd worden
C
Gebouwen beelden alles moest overwinnelijkheid uitstralen
D
De Romeinen maakten de kunst van de oude Grieken na

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een overeenkomst tussen de Grieken en Romeinen
A
Ze maakten standbeelden van goden en keizers
B
Ze bouwden met bogen en koepels
C
Ze gebruikten beide architraven en zuilen
D
Standbeelden werden natuurgetrouw in hun meest ideale vorm afgebeeld

Slide 8 - Quizvraag

Middeleeuwen 500-1100
Het christendom is in west-europa zeer machtig
Er worden veel, vaak heel grote, pelgrimskerken gebouwd 
De mensen leerden de bijbel kennen aan de hand van versieringen zoals beeldhouwwerk en glas-in-loodramen
De bouwstijl is eerst romaans en daarna gotisch

Slide 9 - Tekstslide

Middeleeuwen 500-1500
Romaans 500 - 1100

Slide 10 - Tekstslide

Gotiek 1100-1500

Slide 11 - Tekstslide

Welk jaartal hoort bij romaanse kunst
A
500-1500
B
200-500
C
500-1100
D
1100-1500

Slide 12 - Quizvraag

Wat hoort bij romaanse bouwkunst?
A
Glas in lood ramen
B
Veel licht in de kerk
C
Dikke muren
D
Skeletbouw

Slide 13 - Quizvraag

Wat is overeenkomst tussen romaanse bouwkunst en Gotische bouwkunst
A
Veel licht in de kerk
B
Beide bouwden grote hoge gebouwen
C
Beiden gebruikten glas in loodramen
D
Beide maakten pelgrimskerken

Slide 14 - Quizvraag

Renaissance 1400-1600
de mens vormt het middelpunt, en niet meer de kerk. 
De klassieke voorbeelden worden aangepast aan de moderne tijd.
Het centraal-perspectief wordt uitgevonden. 
De kunstenaar is "universeel" hij beheerst alle kunsten.
De kunst is rustig, evenwichtig symmetrisch en laat ideale verhoudingen zien
Gebruik van de basisvormen. 

Slide 15 - Tekstslide

Welke kenmerken van renaissance herken je in dit gebouw?
A
Het gebruik van basis vormen
B
Mensen leerden de bijbel kennen aan de hand van versieringen
C
Grote kleurcontrasten
D
Ordening is beweeglijk onrustig en niet overzichtelijk

Slide 16 - Quizvraag

Klassieke voorbeelden worden aangepast. 
De kunst is rustig evenwichtig symmetrisch en laat ideale verhoudingen zien….net als bij de Grieken 

Slide 17 - Tekstslide

Welk kenmerk van renaissance zie je in dit schilderij?
A
Schilderijen moesten macht en onoverwinnelijkheid uitstralen
B
Uitvinding van centraal perspectief
C
De mens is het middelpunt en het aardse leven wordt vereerd
D
Renaissance werkt op gevoel en is vrolijk en levenslustig

Slide 18 - Quizvraag

Welk jaartal hoort bij renaissance
A
1100-1500
B
1600-1800
C
500-1500
D
1400-1600

Slide 19 - Quizvraag

Barok 1600-1800
Barok werkt op gevoel, is vrolijk en levenslustig
De ordening is beweeglijk, onrustig en niet overzichtelijk
Grote kleurcontrasten en tegenstellingen in licht en donker 
Vooral kunst van Kerk en Vorst, maar ook van rijke burgers. 

Slide 20 - Tekstslide

Welke stelling is juist
A
Dit is een pronkstilleven uit de gouden eeuw
B
Men wilde aantonen hoeveel kennis men had van producten uit Finland en Zweden
C
Barok is van 1400-1600

Slide 21 - Quizvraag

Welk kenmerk van barok is onjuist
A
Barok werkt op gevoel, meestal vrolijk maar altijd met veel emotie
B
Barok is erg dynamisch dat herken je aan de diagonale compositie
C
De ordening is bewegelijk, onrustig en niet overzichtelijk
D
Barok werkt veel met kleurcontrasten hier zie je een complementair kleurcontrast

Slide 22 - Quizvraag

Expressionisme na 1905-1920 (en ver daarna tot heden)  
De persoonlijke uitdrukking van gevoelens staat voorop.
In zowel de schilderkunst als de beeldhouwkunst zijn de bewerkingen grof en beweeglijk.
Felle kleuren.
Duidelijke grote vormen.
Geen details die de aandacht van de indruk afleiden. 

Slide 23 - Tekstslide

Welk kenmerk hoort niet bij expressionisme
A
De bewerking is grof en beweeglijk
B
Felle kleuren, veel kleurcontrast. Dit schilderij heeft kleur tegen kleur contrast
C
Veel details die aandacht krijgen
D
Persoonlijke uitdrukking van gevoelens staat voorop

Slide 24 - Quizvraag

Welk jaartal hoort bij expressionisme?
A
Na 1905
B
Na 1920
C
Na 1880
D
Na 1960

Slide 25 - Quizvraag

Abstracte kunst na 1910
Non- figuratief
De zichtbare werkelijkheid is niet altijd het vertrekpunt.
Ontbreken van een herkenbare voorstelling is bewust gebeurd
De beeldaspecten worden zelfstandig gebruikt.
Twee richtingen: Organische vormen en geometrische vormen

Slide 26 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van dit beeld dat in Emmen staat. Het heet de Vrucht.
A
Dit beeld is abstraheerd tot bijna abstract.
B
Abstract is non-figuratief
C
Het ontbreken van een herkenbare voorstelling is expres gebeurd. Alleen de titel kan je soms een denkrichting geven
D
Dit zijn geometrische vormen

Slide 27 - Quizvraag

Dada 1916-1928
Niet traditioneel
Spottend en onzinnig
Als protest tegen de bestaande cultuur
Gevonden voorwerpen worden als kunst gepresenteerd
Ook gedichten die puur uit klanken bestaan 

Slide 28 - Tekstslide

Kinetische kunst, welk kenmerk is niet waar
A
Een mobile is kinetische kunst, echter niet alle kinetische kunst hoeft een mobile te zijn
B
Is vaak non figuratief
C
beweegt door water, wind, magneten of door een motor
D
Zijn statisch

Slide 29 - Quizvraag

Het krukwiel van Marcel Duchamp wat is niet waar?
A
Is de voorloper van kinetische kunst
B
Is een readymade
C
Dada is spottend en uitzinnig
D
Dada verheerlijkt de kunst

Slide 30 - Quizvraag

Een readymade
A
Gevonden voorwerpen worden als kunst gepresenteerd
B
Non figuratief
C
Onverwachte voorstellingen
D
Beelden uit de consumptie maatschappij

Slide 31 - Quizvraag

Surrealisme 1922-heden 
Zowel figuratief als non figuratief 
Alledaagse voorwerpen worden op niet alledaagse manier met elkaar verbonden
onverwachte en onvoorspelbare voorstellingen

Slide 32 - Tekstslide

Surrealisme 1922-heden 
voor figuratieve surrealisme geldt ook: 
Zeer nauwkeurige en gedetailleerde werkwijze
veel stofuitdrukking 
Onwerkelijke lichtval, ruimten en sfeer

Slide 33 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van surrealisme
A
Zeer nauwkeurige en gedetailleerde werkwijze
B
Spottend en onzinnig
C
Onwerkelijke lichtval en sfeer
D
Onverwachte en onvoorstelbare voorstelling

Slide 34 - Quizvraag

Salvador Dali de verzoeking van de heilige Antonius. Wat is niet waar?
A
Maakt gebruik van readymade
B
Alledaagse voorwerpen worden op een niet alledaagse manier verbonden
C
Onwerkelijke sfeer
D
Veel stofuitdrukking = zo schilderen dat het materiaal echt lijkt

Slide 35 - Quizvraag

Functionalisme vanaf 1920 -heden
 (begint bij Bauhaus) 

functie bepaald vorm
De basisvormen zijn duidelijk
geen of nauwelijks versiering
eerlijk gebruik van materialen

Slide 36 - Tekstslide

functionalisme architectuur
Skeletbouw
gemakkelijk in te delen ruimten
platte daken
wit gestucte wanden
A-symmetrische compositie's 

Slide 37 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van functionalisme
A
Maakt gebruik van basisvormen
B
Niet of nauwelijks versiering
C
Maakt gebruik van Organische vormen
D
Platte daken

Slide 38 - Quizvraag

Wat betekend vorm volgt functie?
A
De functie bepaalt de vorm
B
De vorm is het belangrijkst daarna volgt de functie
C
Men kijkt eerst naar de buitenkant, die moet modern zijn
D
Men gebruikt geometrische basisvormen

Slide 39 - Quizvraag

Het rietveld schröderhuis. Wat is een kenmerk van functionalisme?
A
Het is symmetrisch
B
Het heeft een vliesgevel
C
Het is skeletbouw
D
Veel versiering

Slide 40 - Quizvraag

Popart (= populaire kunst) 1955-1971

Slide 41 - Tekstslide

Wat is geen kenmerk van popart
A
Collage of collage achting uiterlijk
B
Beelden worden verwerkt zoals bij reclame film of affiches
C
Beelden uit de consumptie maatschappij
D
Anti kunst

Slide 42 - Quizvraag

Wat is een blow-up
A
sterk vergroot zodat het vervreemdend lijkt
B
Een plaatje uit een strip. Dat lijkt vervreemdend
C
Een still uit een film. Dat lijkt vervreemdend
D
Beelden uit de consumptie maatschappij gebruiken zodat het vervreemdend lijkt

Slide 43 - Quizvraag