H2 - à + lidwoord

Bonjour
Vandaag fris ik jullie geheugen op over het woordje
 à + een lidwoord en krijgen jullie wat tips over signaalwoorden....
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Bonjour
Vandaag fris ik jullie geheugen op over het woordje
 à + een lidwoord en krijgen jullie wat tips over signaalwoorden....

Slide 1 - Tekstslide

Samentrekkingen met à 
à = in, naar, van, op, aan (=voorzetsel)

bv: donner à = geven aan
        aller à = gaan naar
        être à = zijn van
        habiter à = wonen in
        avoir mal à = .....

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent het woordje "à" in:
Je vais à la maison de Didier?

Slide 3 - Open vraag

Aller à = Gaan naar


Je vais à la boulangerie - Ik ga naar de bakker

Nous allons à l'école - Wij gaan naar school


Let op; herhaal evt het ww 'gaan' als je dat nog niet goed kent!

Slide 4 - Tekstslide

Na dat woordje à  kan een bepaald lidwoord komen:

Je vais à la maison de Didier
Ik ga naar het huis van Didier

Slide 5 - Tekstslide

Na het woordje à kan je gewoon la of l' krijgen. 
(à la boulangerie, à l'école)

Er is echter een probleempje als na à 
het lidwoord 'le' of 'les' volgt.
 
Op dat moment veranderen à + le en à + les 
samen in een ander woord 

Slide 6 - Tekstslide

à + le -> au
à + les -> aux

Je vais à le cinéma > Je vais au cinéma
Je vais à les toilettes > Je vais aux toilettes

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Vul het woord in dat ontbreekt:
1. Je vais ____ boulangerie (v)

Slide 9 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
2. Je vais ____ hôtel (stomme h)

Slide 10 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
3. Elle va ____ professeur (m)

Slide 11 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
4. Je vais ____ amis (mv) de ma mère

Slide 12 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
5. Je donne un cadeau ____ garçon

Slide 13 - Open vraag

Vragen ???
à + le    = au
    + la    = à la
    + l'     = à l'
    + les = aux

Slide 14 - Tekstslide

signaalwoorden
Signaalwoorden gebruik je om 2 zinnen aan elkaar te verbinden.

en          = et                     -> opsomming
omdat = parce que    -> reden
dus       = donc              -> gevolg
maar    = mais               -> tegenstelling
om te   = pour               -> doel

Slide 15 - Tekstslide

Kijk naar het verschil...
2 zinnen: Paul est malade. / Paul ne joue pas au foot.

- Paul est malade et il ne joue pas au foot. (en, opsomming)
- Paul ne joue pas au foot, parce qu'il est malade. (omdat, reden)
- Paul est malade, donc il ne joue pas au foot. (dus, gevolg)
- Paul est malade, mais il joue au foot. (maar, tegenstelling)

Slide 16 - Tekstslide

Super handig!
Als je deze zinnen in een tekst herkent, dan zie je het verband tussen de zinnen en kan je makkelijk vragen als 'waarom...' en 'wat is het gevolg...' beantwoorden.
-> Leer deze woorden !!!

Slide 17 - Tekstslide

Au travail!
  1. Lees de tekst eerst goed, blz. 58 & 59 tekstboek.
  2. Zoek woorden die je niet begrijpt op bij de gele bladzijdes.
  3. Kijk eens of je signaal woorden tegenkomt...

Maak opdracht 2 tm 6 van paragraaf 4.2.
En leer de vocabulaire van paragraaf 1 en 2...
-> noteer eventuele vragen voor de volgende les!

Slide 18 - Tekstslide