Fase 2, periode 3, les 3 woordenschat

Fase 2
woordenschat
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fase 2
woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

In deze les
  • Oefeningen met nieuwe woorden in LessonUp
  • Twee opdrachten op papier
  • Opdrachten StartTaal

Slide 2 - Tekstslide

De woorden
beogen / de ontgoocheling / de recessie / de rivaliteit / de woordspeling / intimideren / relatief / sceptisch / tarten / trotseren / uitbesteden / verloochenen

Welke ken je?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het woord?
.....  betekent eigenlijk het uitdagen of negeren van iets dat normaal gesproken wordt verwacht of gehoorzaamd. Stel je bijvoorbeeld voor dat er een regel is die zegt dat je niet op het gras mag lopen, maar iemand doet dat toch. Die persoon .... dan eigenlijk die regel door het gras te betreden, zelfs als het niet mag. Het gaat erom dat iemand bewust iets doet dat normaal gesproken wordt gezien als ongepast of niet toegestaan.

Slide 4 - Tekstslide

Welk woord hoort op de puntjes?
A
beogen
B
intimideren
C
tarten
D
uitbesteden

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
de woordspeling
B
de rivaliteit
C
sceptisch
D
de ontgoocheling

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het woord?
..... betekent dat je iets ontkent of afwijst, vaak iets waar je eerder aan verbonden was of waar je voor stond. Het kan bijvoorbeeld betekenen dat je ontkent dat je iets hebt gezegd of gedaan, ook al heb je het eigenlijk wel gezegd of gedaan. Het kan ook betekenen dat je je band of relatie met iets of iemand verbreekt, alsof je zegt: "Ik ken die persoon niet" terwijl je eigenlijk wel met die persoon hebt gesproken. Het is als het ware het tegenovergestelde van erkennen of trouw blijven aan iets of iemand.

Slide 8 - Tekstslide

Welk woord hoort op de puntjes?
A
verloochenen
B
trotseren
C
de recessie
D
relatief

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
de ontgoocheling
B
de woordspeling
C
uitbesteden
D
sceptisch

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het woord?
.... betekent eigenlijk dat iets afhankelijk is van andere dingen om te begrijpen of te waarderen. Stel je voor dat je naar de grootte van een vis kijkt. Als je zegt dat de vis groot is, is dat een .... beschrijving, omdat het afhangt van hoe groot andere vissen zijn die je hebt gezien. Als alle andere vissen die je hebt gezien kleiner zijn, lijkt deze vis groot in vergelijking. Dus, .....  helpt ons begrijpen hoe dingen zich tot elkaar verhouden, in plaats van ze op zichzelf te bekijken.

Slide 12 - Tekstslide

Welk woord hoort op de puntjes?
A
uitbesteden
B
beogen
C
relatief
D
de ontgoocheling

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Welk woord hoort bij de afbeelding?
A
de woordspeling
B
de recessie
C
beogen
D
de ontgoocheling

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Welk woord hoort bij de video?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het woord?
..... betekent simpelweg dat je iets probeert te bereiken of te doen. Het gaat over het hebben van een doel of een intentie om iets te bereiken. Stel je voor dat je een pijl afschiet en je probeert het doel te raken. Het doel dat je hebt, is wat je .... te raken. Dus, als je zegt: "Ik ..... een goed cijfer te halen op mijn examen," betekent dit dat je je richt op het behalen van een goed cijfer als doel. Het draait allemaal om het hebben van een doel voor ogen en actie ondernemen om dat doel te bereiken.

Slide 18 - Tekstslide

Welk woord hoort op de puntjes?
A
beogen
B
de recessie
C
trotseren
D
uitbesteden

Slide 19 - Quizvraag

de achteruitgang van de economie
iemand bang maken, bedreigen
weerstaan
werk door iemand anders laten doen
uitbesteden
de recessie
trotseren
intimideren

Slide 20 - Sleepvraag

Twee opdrachten op papier
  • Maak de opdrachten op papier.
  • Check of je het goed hebt gedaan.
  • Klaar? Ga bezig met StartTaal. 

Slide 21 - Tekstslide

StartTaal les 3
3F | Taalverzorging | Woordenschat | Betekenissen
oefening 4, 5

3F | Taalverzorging | Woordenschat | Contextzinnen
oefening 4, 5

Slide 22 - Tekstslide