07. 2 BKT 1.5 (2-10)

H1 Zakgeld en inkomen
KT) Paragraaf 5: De bank betaalt
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1,2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H1 Zakgeld en inkomen
KT) Paragraaf 5: De bank betaalt

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Huiswerk bespreken
Uitleg H1.5 KGT / B test jezelf
Vragen beantwoorden
Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Rekentrainer
Controleren

Slide 3 - Tekstslide


BK

Maken Hoofdstuk 1:
paragraaf 1 tm 5 +
Rekentrainers
Leren Hoofdstuk 1:
paragraaf 1 tm 5


KGT

Maken Hoofdstuk 1:
paragraaf 1 tm 4 + 1.6
Rekentrainers
Leren Hoofdstuk 1:
paragraaf 1 tm 4 + 1.6

Huiswerk 2 oktober
9 oktober: Toets Hoofdstuk 1

Slide 4 - Tekstslide

Gatentekst
Als je werkt voor een baas, dan ben je een 1) _______. Jouw baas wordt ook wel een 2) _______ genoemd. Beide hebben bepaalde rechten en plichten. Je moet minstens het 3) _______ verdienen. Dat is het laagste bedrag dat een baas mag betalen. Dat is jouw 4) _______ als werknemer De baas moet er ook voor zorgen dat je veilig kunt werken en dat je werktijden niet te lang zijn. Als werknemer moet je je aan afspraken houden, bijvoorbeeld over hoe laat je moet beginnen en hoe je je moet gedragen op je werk. Dat is jouw 5) _______. Natuurlijk moet je goed je best doen en je werk serieus nemen. Zo zorg je ervoor dat je je 6) _______ verdient en dat je baas tevreden is. .
Vul in in de tekst!
  • Werkgever
  • Plicht
  • Werknemer
  • Loon
  • Recht
  • Minimumloon /
     Minimumjeugd
     loon

Slide 5 - Tekstslide

Gatentekst
Als je werkt voor een baas, dan ben je een WERKNEMER. Jouw baas wordt ook wel een WERKGEVER genoemd. Beide hebben bepaalde rechten en plichten. Je moet minstens het MINIMUM(JEUGD)LOON verdienen. Dat is het laagste bedrag dat een baas mag betalen. Dat is jouw RECHT als werknemer De baas moet er ook voor zorgen dat je veilig kunt werken en dat je werktijden niet te lang zijn. Als werknemer moet je je aan afspraken houden, bijvoorbeeld over hoe laat je moet beginnen en hoe je je moet gedragen op je werk. Dat is jouw PLICHT. Natuurlijk moet je goed je best doen en je werk serieus nemen. Zo zorg je ervoor dat je je LOON verdient en dat je baas tevreden is. .

Slide 6 - Tekstslide

Doel KGT 1.5
  • Ik kan verschillende redenen noemen om te sparen.
  • Ik kan uitleggen wat rente is.
  • Ik kan de rente berekenen.

Slide 7 - Tekstslide

1.5. De bank betaalt (KGT)

Slide 8 - Tekstslide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • verschillende redenen noemen om te sparen.
  • uitleggen wat rente is.
  • uitleggen hoe banken geld verdienen.
  • rente berekenen.
Wat gaan we leren?

Slide 9 - Tekstslide

Mensen sparen voor om verschillende redenen. Dat noemen we spaarmotieven.

Er zijn drie soorten spaarmotieven!
  • Sparen voor een grote uitgave
  • Sparen voor een onverwachte 
      uitgave
  • Sparen voor de rente
Spaarmotieven

Slide 10 - Tekstslide

Sparen levert rente op. Rente is een beloning voor het sparen. Rente wordt ook wel intrest genoemd.

De hoogte van de beloning (rente) is afhankelijk van:
  • het rentepercentage.
  • de hoogte van het spaarbedrag.
  • hoelang je al geld hebt staan op je spaarrekening.
Wat levert sparen op?

Slide 11 - Tekstslide

Redenen om te sparen

  • Interest = rente
  • onverwachte uitgaven
  • grote uitgaven

Slide 12 - Tekstslide

Rente berekenen per jaar

stap 1) bedrag delen door 100
stap 2) keer het rentepercentage

Of je maakt een tabel.

Slide 13 - Tekstslide

Opgave
Hoeveel rente betaalt de bank na een jaar aan de volgende spaarders?
Emma heeft € 3.000 spaargeld. Zij krijgt 4% rente. 
€ 3.000 : 100 × 4 = € 120

Slide 14 - Tekstslide

Rente berekenen per maand
stap 1) bedrag delen door 100
stap 2) keer het rentepercentage
stap 3) delen door 12

Slide 15 - Tekstslide

Opgave
Hoeveel rente betaalt de bank na een maand aan de volgende spaarder?
Emma heeft € 3.000 spaargeld. Zij krijgt 4% rente. 
€ 3.000 : 100 × 4 = € 120
€ 120 : 12 = € 10
vraag 2
kuyfwraih

Slide 16 - Tekstslide

Sparen
Lees goed wat de vraag is 
en bedenk welke som je dan moet maken.

Slide 17 - Tekstslide

Opgave
De aankoopprijs is € 600.
Ik spaar er 12 maanden voor. 
Hoeveel spaar ik per maand?
€ 600 : 12 = € 50

Slide 18 - Tekstslide

Opgave
De aankoopprijs is € 1.200.
Ik spaar elke maand € 60. 
Hoe lang moet ik sparen?
€ 1.200 : € 60 = 20 maanden

Slide 19 - Tekstslide

Frieda heeft €3000 spaargeld. Zij krijgt 4% rente. Hoeveel € ontvangt Frieda aan rente?

Slide 20 - Open vraag

Laura heeft €15.000 geërfd. Zij zet dit op een spaarrekening en krijgt 1,9% rente. Hoeveel € rente krijgt ze?

Slide 21 - Open vraag

€ 500,-
Jij krijgt rente 3%
€ 500,-
Ik betaal rente 10%

Slide 22 - Tekstslide

Heeft sparen voor rente nog zin?

Slide 23 - Tekstslide



Spaarrekening
  • Geen vast rentepercentage
  • Geen vaste looptijd
  • Opnemen en storten is
      altijd mogelijk


Spaardeposito
  • Vast rentepercentage
  • Vaste looptijd
  • Opnemen en storten tijdens
     de looptijd niet mogelijk        
Spaarvormen
Flexibel!
Je kan altijd bij je geld!
Niet flexibel!
Je kan pas bij je geld na de looptijd!

Slide 24 - Tekstslide

rente
Je hebt € 1.000,- op je spaarrekening staan. Je krijgt 4% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 1? 

  • Hoe reken je dit uit?
OPDRACHT
timer
2:00

Slide 25 - Tekstslide

rente
Je hebt € 1.000,- op je spaarrekening staan. Je krijgt 4% rente van de bank. Hoeveel euro rente krijg je aan het eind van jaar 1? 

  • Stap 1: Reken 1% uit!
    Spaarbedrag : 100 =  Uitkomst (1%)
  • Stap 2: Vermenigvuldig met het gegeven rentepercentage 
  • Uitkomst stap 1 x rentepercentage =  rentebedrag
  • Oplossing
  • € 1.000 / 100 x 4% = € 40,-
ANTWOORDEN

Slide 26 - Tekstslide


BK

Maken Hoofdstuk 1
Rekentrainers
Leren Hoofdstuk 1



KGT

Maken Hoofdstuk 1:
paragraaf 1.5
Rekentrainers
Leren Hoofdstuk 1
Huiswerk 3 oktober
9 oktober: Toets Hoofdstuk 1

Slide 27 - Tekstslide

Vooruitblik
Volgende les is de afronding van hoofdstuk 1. 
Laatste kans om vragen te stellen. 

Je weet of je goed bent voorbereid voor de toets en wat je nog moet doen.

Slide 28 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 29 - Tekstslide