In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H4: Een eigen bedrijf - les 11
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je weet het verschil tussen iemand in loondienst en een zelfstandige
Je kunt de afzet en omzet berekenen
Je kunt de bruto- en nettowinst berekenen
Slide 2 - Tekstslide
Werken in loondienst
Je werkt in dienst van iemand anders, de werkgever.
Jij bent werknemer en ontvangt daarvoor loon (= salaris)
Slide 3 - Tekstslide
Heb je een eigen bedrijf?
Dan ben je ondernemer, dit noemen we ook wel een zelfstandig ondernemer of kortweg zelfstandige
Slide 4 - Tekstslide
Voor- en nadelen
Welke voor- en nadelen zijn er aan zelfstandig ondernemer ten opzichte van werken als werknemer in loondienst bij een werkgever?
voordelen
nadelen
alle verdiensten zijn voor jou
je hebt geen vast inkomen
je kunt veel beslissingen nemen
je bent voor alles zelf verantwoordelijk
je bepaalt zelf je werktijden
je maakt vaak lange werkdagen
je moet zelf voorzieningen regelen voor het geval je ziek of arbeidsongeschikt word
Slide 5 - Tekstslide
Een bedrijf kan een product of dienst verkopen
Slide 6 - Tekstslide
Het doel van een bedrijf is winst maken
Slide 7 - Tekstslide
Afzet
Afzet is het aantal producten dat een bedrijf verkoopt.
Slide 8 - Tekstslide
Omzet
Omzet = afzet x de verkoopprijs
Omzet wordt ook wel opbrengst of verkoopwaarde genoemd.
Slide 9 - Tekstslide
Van omzet naar nettowinst
Omzet (verkoopprijs x aantal verkochte producten)
Inkoopwaarde (inkoopprijs x aantal verkochte producten)
----------------- -
Brutowinst
Bedrijfskosten (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
----------------- -
Nettowinst
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?
Slide 12 - Open vraag
Noem een voorbeeld van bedrijfskosten.
Slide 13 - Open vraag
Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst -
bedrijfskosten
B
omzet -
inkoopprijs
C
afzet x prijs
D
bedrijfskosten -
inkoopprijs
Slide 14 - Quizvraag
De omzet van de kledingwinkel van Tevin is € 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000
Slide 15 - Quizvraag
Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22.000. In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000. Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.
Slide 16 - Quizvraag
Krijn is deze week tevreden over de behaalde brutowinst. Uit welke twee delen bestaat de brutowinst?