In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Hoe heb je gewerkt aan je leerdoelen?
Slide 7 - Open vraag
Alle stoffen zijn in te delen in 3 groepen. Noem deze 3 groepen en vertel wat je hier van weet.
Slide 8 - Open vraag
Deel de volgende stoffen in bij de juiste groep.
TIP: uit welke atomen is de stof opgebouwd?
Metalen
ZOUTEN
MOLECULAIRE STOFFEN
water
natriumjodide
koperoxide
calcium
koolstof
methaan
goud
kaliumfluoride
kwik
Slide 9 - Sleepvraag
Geleidt deze stof stroom?
AgO(aq)
A
ja, het is een zout
B
nee, het is een zout
C
ja, het is een moleculaire stof
D
nee, het is een moleculaire stof
Slide 10 - Quizvraag
Geleidt deze stof stroom?
A
ja, het is een zout
B
nee, het is een zout
C
ja, het is een metaal
D
nee, het is een metaal
Slide 11 - Quizvraag
Een stof heeft de volgende eigenschappen:
- Heeft hoog smeltpunt
- Is vast bij kamertemperatuur
- Geleid geen stroom in de vaste vorm
Bij welke groep stoffen hoort deze stof?
A
metalen
B
moleculaire stof
C
niet-metaal
D
zouten
Slide 12 - Quizvraag
Leg uit hoe op microniveau een zout is opgebouwd. Gebruik de begrippen: Ionen, kristalrooster, lading.
Slide 13 - Open vraag
Vind je dat je de leerdoelen van 10.1 goed beheerst?
Welke vind je lastig? Wat ga je er voor doen?
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Keuze!
Mee doen met de uitleg:
Blijf in deze lesson-up
Uitleg leerdoelen 10.2
Oefen met formuleren
Checken of je het snapt
Verplicht voor rood
Keuze voor geel/groen
Zelfstandig bezig:
Lees aandachtig 10.2
Maak een begrippenlijst
of samenvatting/mindmap
Maak de werkboekvragen
Kijk de werkboekvragen na
Keuze voor geel/groen
Slide 16 - Tekstslide
Welke keuze maak je?
A
Ik zit in rood
B
Ik zit in geel/groen doe mee met de uitleg
C
Ik zit in geel, ga zelfstandig werken
D
Ik zit in groen, ga zelfstandig werken
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
De oplosbaarheid van salmiak is 758 g/L. Wat kun je zeggen over de oplosbaarheid van dit zout?
A
Goed oplosbaar
B
Matig oplosbaar
C
Slecht oplosbaar
D
Is niet te zeggen
Slide 19 - Quizvraag
Koperoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet
Slide 20 - Quizvraag
Magnesiumjodide is een zout. Zoek op in je BiNaS
wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet
Slide 21 - Quizvraag
Natriumoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS
wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
In 250 ml water zit 130 g salmiak opgelost. Wat is de concentatie?
A
250 / 130 = 1,92 g/L
B
130 / 250 = 0,52 g/L
C
0,25 / 130 = 0,0019 g/L
D
130 / 0,25 = 520 g/L
Slide 24 - Quizvraag
De concentratie NaCl is 270 g/L. Je hebt 430 ml van deze oplossing. Hoeveel gram NaCl is in dit glas aanwezig?
A
270 x 430 = 116 100 g
B
270 x 0,43 = 116,1 g
C
0,270 x 430 = 116,1 g
D
0,270 x 0,430 = 0,1161 g
Slide 25 - Quizvraag
Jacob heeft hoofdpijn. Daarvoor slikt hij een paracetamol. De concentratie paracetamol in zijn bloed is 0,111 g/L. Jacob heeft 4,5 L bloed. Bereken hoeveel paracetamol hij in zijn bloed heeft.