In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Ben je tevreden met je cijfer? Beschrijf hoe je je hebt voorbereid op het tentamen.
Slide 5 - Open vraag
Hoe heb je gewerkt aan de leerdoelen van 10.2?
Slide 6 - Open vraag
Wat is een ion?
Slide 7 - Open vraag
Welke twee soorten ionen zijn er?
Slide 8 - Open vraag
De oplosbaarheid van salpeter is 300 g/L. Wat kun je zeggen over de oplosbaarheid van dit zout?
A
Goed oplosbaar
B
Matig oplosbaar
C
Slecht oplosbaar
D
Is niet te zeggen
Slide 9 - Quizvraag
De oplosbaarheid van gips is 3 g/L. Wat kun je zeggen over de oplosbaarheid van dit zout?
A
Goed oplosbaar
B
Matig oplosbaar
C
Slecht oplosbaar
D
Is niet te zeggen
Slide 10 - Quizvraag
Zinkoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet
Slide 11 - Quizvraag
Natriumsulfide is een zout. Zoek op in je BiNaS
wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet
Slide 12 - Quizvraag
De concentratie NaCl is 150 g/L. Je hebt 430 ml van deze oplossing. Hoeveel gram NaCl is in dit glas aanwezig?
A
150 x 430 = 64 500 g
B
150 x 0,43 = 64,5 g
C
150 : 430 = 0,35 g
D
0,150 : 0,430 = 0,35 g
Slide 13 - Quizvraag
Sleep de juiste antwoorden naar de som.
a. 10 g = mg
b. 28 kg = mg
c. 83 g = cg
d. 92 cm3 = ml
Er blijven antwoorden over!
0,0001
10000
9200
0,920
0,0083
8300
92
92 000
28 000 000
83 000
Slide 14 - Sleepvraag
In de grafiek hiernaast staat de maximale oplosbaarheid van natronslapeter, een soort kunstmest, in water.
Wat is de oplosbaarheid van natronsalpeter als het water 30 graden celcius is?
A
900 g/L
B
950 g/L
C
870 g/L
D
800 g/L
Slide 15 - Quizvraag
In de grafiek hierboven staat de maximale oplosbaarheid van natronslapeter, een soort kunstmest, in water.
Hans lost 350 g natronsalpeter op in 300 ml. Bij welke temperatuur is deze oplossing net verzadigd?
A
350 : 300 = 1,17 g/L verzadigt bij 10 C
B
350 : 0,3 = 1167 g/L
verzadigt bij 55 C
C
350 x 300 = 105 000 g/L
Verzadigt bij 80 C
D
350 x 0,3 =105 g/L
verzadigt bij 20 C
Slide 16 - Quizvraag
In de grafiek hierboven staat de maximale oplosbaarheid van natronsalpeter, een soort kunstmest, in water.
Welke conclusie kun je niet uit deze grafiek trekken.
A
Hoe warmer het water hoe meer natronsalpeter er opgelost kan worden.
B
Hoe warmer het water hoe sneller natronsalpeter oplost.
C
Op kamertemperatuur is natronsalpeter een goed oplosbaar zout.
D
Als het water 40 graden is kun je meer dan 1000 g per Liter oplossen.
Slide 17 - Quizvraag
Vind je dat je de leerdoelen van 10.1 goed beheerst?
Welke vind je lastig? Wat ga je er voor doen?
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Keuze!
Mee doen met de uitleg:
Blijf in deze lesson-up
Uitleg leerdoelen 10.2
Oefen met formuleren
Checken of je het snapt
Verplicht voor rood
Keuze voor geel/groen
Zelfstandig bezig:
Lees aandachtig 10.2
Maak een begrippenlijst
of samenvatting/mindmap
Maak de werkboekvragen
Kijk de werkboekvragen na
Keuze voor geel/groen
Volgende les verantwoorden.
Slide 20 - Tekstslide
Welke keuze maak je?
A
Ik zit in rood
B
Ik zit in geel/groen doe mee met de uitleg
C
Ik zit in geel, ga zelfstandig werken
D
Ik zit in groen, ga zelfstandig werken
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Zout of moleculaire stof?
1: Bestaat uit moleculen.
2: Deze stof is vloeibaar.
A
1: moleculaire stof
2: zout
B
1: zout
2: moleculaire stof
C
1: zout
2: zout
D
1: moleculaire stof
2: moleculaire stof
Slide 23 - Quizvraag
Zout of moleculaire stof?
1: IJzer(III)chloride
2: Natriumfluoride
A
1: moleculaire stof
2: zout
B
1: zout
2: moleculaire stof
C
1: zout
2: zout
D
1: moleculaire stof
2: moleculaire stof
Slide 24 - Quizvraag
Slide 25 - Tekstslide
Sleep de juiste naam naar het ion.
Let op: Er blijven antwoorden over.
IJzeride-ion
Zilver-ion
Zilver(I)-ion
IJzer(III)-ion
Jood-ion
zuurstofide-ion
oxide-ion
zwavel-ion
Sulfide(II)ion
Sulfide-ion
Jodide-ion
Zilverode-Ion
Slide 26 - Sleepvraag
Het tin-ion komt voor met een 2+ lading en een 4+ lading. Wat is de naam van
A
Tinoxide
B
Tin(4)dioxide
C
Tin(IV)oxide
D
Tin(IV)dioxide
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Wat is de lading van:
1: Cesium
2: Zwavel
A
1: 1+
2: 2+
B
1: 1+
2: 2-
C
1: 1-
2: 2+
D
1: 1-
2: 2-
Slide 29 - Quizvraag
Slide 30 - Tekstslide
Mads doet een experiment. Hij lost het zout kopersulfide op in water. Daarna lost hij het zout IJzer(III)chloride op. Hij vergeet welke oplossing hij in welk bekerglas heeft gedaan. Hoe kan hij de 2 toch herkennen?