AFP bijeenkomst 2

Vandaag
Uitscheiding 
Ademhaling 
Circulatie stelsel en bloed 
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
AFPMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Uitscheiding 
Ademhaling 
Circulatie stelsel en bloed 

Slide 1 - Tekstslide

Anatomie                         

Slide 2 - Tekstslide

Wat is nodig voor een goede werking van de uitscheidingsorganen?
Reservoirs die voldoende ontlasting of urine kunnen bevatten
Spieren die krachtig genoeg zijn om deze reservoirs af te sluiten.
Spieren die de reservoirs leeg kunnen drukken.
Ruggenmerg dat intact is.
Zenuwen die de prikkels van en naar het ruggenmerg en de hersenen vervoeren.
Voldoende hersenfunctie om deze prikkels te herkennen en hierop te reageren.
Voldoende bewegingsmogelijkheid om op tijd een toilet te bereiken.
 

Slide 3 - Tekstslide

Nieren 
- uitscheiding van afvalstoffen, lichaamsvreemde stoffen (medicijnen), overtollig water en zouten. 
De verwijderde stoffen  heten urine
Bijnieren : produceren hormonen 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Kleine bekken vrouw 

de schede en de baarmoeder (uterus) achter de blaas,  
In de zwangerschap, als de baarmoeder groter wordt, drukt de baarmoeder enigszins op de blaas en moet de vrouw vaker urineren

Slide 6 - Tekstslide

Prostaat 
Bij de man ligt de endeldarm direct achter de blaas en tussen de blaas en de bekkenbodemspieren ligt de prostaat. 
Deze klier ligt rondom de plasbuis (urethra). 
De prostaat kan, vooral op latere leeftijd, wat vergroot worden en daarbij de plasbuis vernauwen of zelfs helemaal dichtdrukken. 
Hierdoor ontstaan problemen met het plassen,

Slide 7 - Tekstslide

Kleine bekken man 

Slide 8 - Tekstslide

Urineren
De blaas wordt afgesloten door twee sluitspieren: een inwendige (onwillekeurig, buiten onze wil om) en een uitwendige(staat onder onze wil)

Slide 9 - Tekstslide

Urineren 
1. de blaas vol is met ongeveer 250 ml, rekt de blaaswand wat uit en stuurt een zenuw een seintje naar het ruggenmerg
2. dit seintje door naar de hersenen en dan word je je bewust dat de blaas vol is: je voelt aandrang
3. In een reflex (de mictiereflex) ontspan je nu de inwendige sluitspier en span je de uitwendige sluitspier juist aan. Op de wc open je dan alleen bewust de uitwendige sluitspier om te kunnen urineren. 

Slide 10 - Tekstslide

Defeceren
Gemiddeld èèn- tot tweemaal per dag wordt ontlasting vanuit de dikke darm het rectum in gedreven.
Door de rekking van de wand van de endeldarm ontstaat dan de defecatiereflex, zoals bij de blaas de mictiereflex ontstaat.
Om ontlasting te lozen, hebben de spieren van de darmwand meestal niet genoeg kracht. Vaak moet je ook nog persen. Dit gaat het beste gehurkt, met opgetrokken knieën en een iets voorovergebogen bovenlichaam.

Slide 11 - Tekstslide

Inhoud urine 
90-95% water;
afbraakproducten van eiwitten (ureum en urinezuur);
zouten;
urinekleurstof;
vitamine; bijvoorbeeld het teveel aan vitamine C uit de voeding;
hormonen.

Slide 12 - Tekstslide

blaasontsteking (cystitis)
ontsteking van de urineblaas, het slijmvlies van de blaas is ontstoken.
blaasontsteking komt vooral bij vrouwen voor omdat de plasbuis vrij kort is

Slide 13 - Tekstslide

Ademhalingsstelsel 

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Pleuraholte 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Ademhaling 

Slide 18 - Tekstslide

snelheid en diepte 
De snelheid en de diepte van de ademhaling worden geregeld vanuit de hersenen. 
In het verlengde merg liggen ademhalingscentra die informatie krijgen over het zuurstof- en koolzuurgehalte van het bloed, maar ook over de zuurgraad van het bloed. 
Een verhoogd koolzuurgehalte en een te sterke zuurgraad van het bloed stimuleren de ademhaling.

Slide 19 - Tekstslide

Circulatiestelsel 
vervoert het bloed, met daarin alle stoffen die de lichaamscellen nodig hebben, en het vervoert ook de afvalstoffen.

Slide 20 - Tekstslide

Lymfestelsel
het lymfestelsel helpt stoffen vervoeren door het lichaam. In de loop van de lymfevaten liggen veel lymfeknopen (lymfeklieren).

Bij infecties worden in de lymfeknopen veel nieuwe lymfocyten aangemaakt om de indringers onschadelijk te maken. 
De lymfeklieren zetten dan op. Dit heet een lymfeklierzwelling. De lymfocyten werken niet alleen tegen micro-organismen maar ook tegen ‘verkeerde’ cellen, vooral tegen kankercellen.

Slide 21 - Tekstslide

- Bij infecties worden in de lymfeknopen veel nieuwe lymfocyten aangemaakt om de indringers onschadelijk te maken. 
- De lymfevaten vervoeren de lymfe naar een grote lymfebuis (de borstbuis) die uitmondt in de grote lichaamsader. Zo voeren ze het overtollige weefselvocht af naar de aderen.              

Slide 22 - Tekstslide

Bloedvatenstelsel 
Bloed stroomt snel.
Gesloten kringloop.
Het heeft een eigen pomprichting als voortbewegende kracht
Het staat vocht af aan de weefsel.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Lymfevatenstelsel 
Lymfe stroomt langzaam.
Heeft geen eigen pomprichting als voortbewegende kracht.
Begin en eindpunt.
Het brengt vocht terug van de weefsel in de bloedbaan.

Slide 25 - Tekstslide

Tekenen circulatie 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Bloedvaten 
Slagaders (arteriae);
Aders (venae);
Haarvaten (capillairen).

Slide 28 - Tekstslide

Slagader
Een slagader is een bloedvat dat bloed van het hart afvoert. 
Een ader is een bloedvat dat bloed naar het hart toevoert.

Slagaders hebben een dikke elastische wand waardoor zij de druk van het bloed kunnen opvangen. De kleinste slagadertjes hebben een extra dikke spierwand, zij brengen het bloed naar de verschillende organen. 

Slide 29 - Tekstslide

Aders
Aders hebben een dunne slappe wand. 
Als de druk in de aders oploopt gaan ze lubberen en kunnen spataderen ontstaan. 
In de aderen in de armen en benen zitten kleppen die ervoor zorgen dat het bloed niet terugstroomt naar beneden. 
In de benen wordt het bloed in de aderen ook omhoog geduwd doordat de beenspieren worden aangespannen. 
Daarnaast zuigt het hart tijdens de diastole het bloed uit de grote ader het hart in.

Slide 30 - Tekstslide

Haarvaten en weefseldoorbloeding
Een haarvat (capillair) is het kleinste bloedvaatje, waar stoffen worden uitgewisseld tussen bloed en de weefsels.

Uit de poriën van de haarvaten stroomt bloedvloeistof met daarin opgeloste stoffen. 
Op die manier komen de cellen van het weefsel aan hun voedingsstoffen, zuurstof, hormonen, geneesmiddelen etc. 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Rode bloedcellen
vervoeren zuurstof. 

Slide 33 - Tekstslide

Bloedgroepen 
Bloedgroep A: op de erytrocyten zitten A eiwitten.
Bloedgroep B: op de erytrocyten zitten B eiwitten.
Bloedgroep AB: zowel A als B eiwitten op de erytrocyten.
Bloedgroep 0: er zitten geen eiwitten op de erytroycyten.

Slide 34 - Tekstslide

Principes bloedgroepsysteem
Bloedgroep A: op de erytrocyten zitten A eiwitten.
Bloedgroep B: op de erytrocyten zitten B eiwitten.
Bloedgroep AB: zowel A als B eiwitten op de erytrocyten.
Bloedgroep 0: er zitten geen eiwitten op de erytroycyten.

Slide 35 - Tekstslide

Universele donor is
A
O positief
B
O negatief
C
AB
D
B

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Wie is de universele ontvanger ?
A
O positief
B
AB positief
C
A
D
B

Slide 38 - Quizvraag

Witte bloedcellen
de afweer
De witte bloedcellen zijn in twee grote groepen onder te verdelen:
Granulocyten
Lymfocyten

Slide 39 - Tekstslide

witte bloedcellen 
 granulocyt :een lichaamsvreemde stof ;eet hij deze op. 
lymfocyten :Zij doden lichaamsvreemde stoffen, maar doen dit door antistoffen aan te maken. 

Slide 40 - Tekstslide

Bloedplaatjes 
de bloedstolling

Slide 41 - Tekstslide

Tijdens de les 
Aandoeningen van het uitscheidingsstelsel: incontinentie

Aandoeningen van het Ademhalingsstelsel: astma, COPD
Aandoeningen van het circulatiestelsel, bloed en afweersysteem: artherosclerose, hartinfarct, hartfalen, CVA.

Slide 42 - Tekstslide