Cursus 6 Formuleren §2 Variatie in woordgebruik

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Vandaag 

1. Formuleren: variatie in woordgebruik
   
2. Oefening synoniemen
3. Aan de slag!

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 

WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 

Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!

Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 

Leerdoel formuleren H1

• Ik kan mijn tekst aantrekkelijker maken door te variëren in woordgebruik.
  

Variatie in woordgebruik

Een tekst wordt snel saai, als je steeds dezelfde woorden gebruikt. Het is beter om wat variatie aan te brengen.

• Gebruik synoniemen
• Gebruik verwijswoorden

Wat is een synoniem?

Wat zijn verwijswoorden? Noem een voorbeeldzin waarin je een verwijswoord gebruikt.

Synoniem voor vaak

1. nooit
2. af en toe
3. soms
4. regelmatig

Wat is een synoniem van morsecode?

1. codetaal
2. geheimtaal
3. seinalfabet
4. taal uit het leger

Wat is een synoniem voor signaal?

1. geluid
2. gevaar
3. sein
4. stoplicht

Synoniem voor:
maar

1. Zodat
2. Omdat
3. Wellicht
4. Echter

Wat is een synoniem voor intelligent?

1. Dom
2. Vatbaar
3. Slim
4. Vreemd

Wat is een synoniem voor:

vies

1. goor
2. smerig
3. kots
4. spuug

Wat is een synoniem voor rijwiel?

1. Boemel
2. Rijtuig
3. Fiets
4. Slee

Wat is een synoniem voor relatie?

1. Verband (hebben met)
2. Gevoelens
3. Emoties
4. Verplichting

Wat is een synoniem van:

twijfelen

1. taak
2. nuttigen
3. peinzen
4. aarzelen

Hij, die, deze, zijn zijn verwijswoorden voor een

1. mannelijk de-woord meervoud
2. vrouwelijk de-woord enkelvoud
3. mannelijk de-woord enkelvoud
4. onzijdig het-woord enkelvoud

Wat zijn verwijswoorden?

1. maar, omdat, hierom
2. hij, zij, die
3. zijn, worden, hebben
4. de, het, een

Aan de slag!

Wat?

Maak opdracht 1, 2 en 3 van Cursus 6 Formuleren, paragraaf 2.

Hoe?

Op je laptop via Nieuw Nederlands online. Kun je niet online werken, dan maak je opdracht 1, 2 en 3 van blz. 236-237 in je schrift.

Klaar?

Maak dan ook de * opdrachten.