Formuleren: variatie in woordgebruik, havo 2

Vandaag 

  1. Tien minuten lezen.
  2. Formuleren: variatie in woordgebruik (blz.236).
  3. Oefening synoniemen.
  4. Aan de slag!
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag 

  1. Tien minuten lezen.
  2. Formuleren: variatie in woordgebruik (blz.236).
  3. Oefening synoniemen.
  4. Aan de slag!

Slide 1 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Lezen
Ga verder in je leesboek (doe dit alsjeblieft serieus).

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel formuleren


Ik kan mijn tekst aantrekkelijker maken door te variëren in woordgebruik.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Variatie in woordgebruik
Een tekst wordt snel saai, als je steeds dezelfde woorden gebruikt. Het is beter om wat variatie aan te brengen.

  • Gebruik synoniemen
  • Gebruik verwijswoorden


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem?
timer
0:30

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden? Noem een voorbeeldzin waarin je een verwijswoord gebruikt.
timer
1:00

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'vaak'?
A
nooit
B
af en toe
C
soms
D
regelmatig

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'morsecode'?
A
codetaal
B
geheimtaal
C
seinalfabet
D
taal uit het leger

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'signaal'?
A
sein
B
gevaar
C
geluid
D
stoplicht

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'maar'?
A
zodat
B
omdat
C
wellicht
D
echter

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'intelligent'?
A
dom
B
vatbaar
C
slim
D
vreemd

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'vies'?
A
glanzend
B
smerig
C
kots
D
schoon

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'rijwiel'?
A
Boemel
B
Rijtuig
C
Fiets
D
Slee

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'relatie'?
A
verband (hebben met)
B
gevoel
C
emotie
D
verplichting

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een synoniem voor 'twijfelen'?
A
taak
B
nuttigen
C
peinzen
D
aarzelen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
A
maar, omdat, hierom
B
hij, zij, die
C
zijn, worden, hebben
D
de, het, een

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij, die, deze, zijn zijn verwijswoorden voor een
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Wat?
Maak oefening 1, 2 en 3 van foutieve verwijswoorden op
Klaar?
  • Log in op https://www.hebbanindeklas.nl/ en noteer (bij jouw account) welk boek je nu aan het lezen bent.
  • Ga verder met je weektaak: opdracht 1 en 3  (flexboek, blz..236-237).

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies