meervouden Nederlands

meervouden
Je schrijft een woord in het meervoud als je het over twee of meer personen of zaken hebt.
Bij één persoon of zaak, staat het zelfstandig naamwoord in het enkelvoud. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

meervouden
Je schrijft een woord in het meervoud als je het over twee of meer personen of zaken hebt.
Bij één persoon of zaak, staat het zelfstandig naamwoord in het enkelvoud. 

Slide 1 - Tekstslide

wat is het meervoud van les?
A
leesen
B
leessen
C
lessens
D
lessen

Slide 2 - Quizvraag

hoe maak je meervouden?

Slide 3 - Open vraag

hoe je meervouden maakt: 
 Je maakt het meervoud door - en, - s, - es of -'s achter het enkelvoud te schrijven.

Slide 4 - Tekstslide

voorbeelden van meervouden:
hand - handen
egel - egels
taxi - taxi's
wiel - wielen
schoen - schoenen

Slide 5 - Tekstslide

voorbeelden van meervouden: 
vlinder - vlinders
essay - essays
jockey-  jockeys
niveau - niveaus
taxi - taxi's
baby - baby's

Slide 6 - Tekstslide

meervoud van : diploma
A
dieplomas
B
diploma's
C
diplomaas
D
diplomasen

Slide 7 - Quizvraag

meervoud van: baby
A
babys
B
babies
C
baby's
D
babbys

Slide 8 - Quizvraag

meervoud van: spons
A
sponses
B
sponsen
C
sponzen
D
sponssen

Slide 9 - Quizvraag

meervoud van: milieu
A
milieus
B
millieus
C
milieuën
D
milieu's

Slide 10 - Quizvraag

Meervoud van samengestelde woorden:
Een samengesteld woord is een woord dat bestaat uit twee woorden, bijvoorbeeld bezorgservice. Dit woord is gemaakt van bezorg en service. Het meervoud van een samengesteld woord maak je met het tweede woord, services: bezorgservices.

Slide 11 - Tekstslide

regels:
soms schrijf je in het meervoud de uitgang -eren. 
Als een woord eindigt op -i, -a, -o, -u, -y dan maak je het meervoud met 's. 
Als er een klinker voor de y staat, schrijf je de s eraan vast.
Voor de uitgangen s en 's zijn er duidelijke regels. Als een woord eindigt op -e, -el, -en, -er, -em, -ie of -eau dan schrijf je in het meervoud een s.


Slide 12 - Tekstslide

regels:
Hoe weet je nou welk meervoud je moet kiezen? De meeste zelfstandige naamwoorden schrijf je in het meervoud met -en. 

Slide 13 - Tekstslide

Apostrof:
Je gebruikt een apostrof om verwarring over de uitspraak van een woord te voorkomen. Neem bijvoorbeeld het woord auto. In het meervoud schrijf je : auto's. De apostrof zorgt ervoor dat de uitspraak van de o gelijk blijft. Je kunt een apostrof ook aan het begin van een woord plaatsen. Dit doe je als je er een afkorting van maakt.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden apostrof:
taxi's
menu's
agenda's

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een apostrof?
in het meervoud van woorden die eindigen op i, a, u, o en y
ski's
pizza's
accu's
oma's
baby's

Slide 16 - Tekstslide

wanneer gebruik je een apostrof?
achter een eigennaam die eindigt met een s-klank en die een bezit aanduidt
Beatrix' hoed
Frits' fiets

Slide 17 - Tekstslide

wanneer gebruik je een apostrof?
een afkorting van des en het:
's morgens
't kofschip
's-Gravenhage

Slide 18 - Tekstslide

wanneer gebruik je een apostrof?
een verkleinwoordje van een afkorting of van een woord dat eindigt op y
sms'je
A4'tje
baby'tje

Slide 19 - Tekstslide

Niveau of niveau's?
Niveau schrijf je met eau en spreek je uit met een lange o-klank. Deze o-klank blijft ook lang in het meervoud. Een apostrof is daarom niet nodig. Je schrijft niveaus. Een ander teken dat je gebruikt om een woord goed uit te spreken is een trema.

Slide 20 - Tekstslide