Woorden met tekens

Woorden met tekens
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woorden met tekens

Slide 1 - Tekstslide

1 Het koppelteken

Slide 2 - Tekstslide

Waarom krijgt het woord zo-even een koppelteken?

Slide 3 - Open vraag

Met of zonder koppelteken?
A
exmilitairen
B
ex-militairen

Slide 4 - Quizvraag

Waarom een koppelteken?

Slide 5 - Open vraag

wel of geen koppelteken
A
50 plusser
B
50-plusser

Slide 6 - Quizvraag

Waarom een koppelteken?

Slide 7 - Open vraag

Wat is juist?
A
in- en uitademen
B
in-en-uitademen
C
in en uitademen

Slide 8 - Quizvraag

Waarom in- en uitademen?

Slide 9 - Open vraag


A
galaavond
B
gala-avond

Slide 10 - Quizvraag

Waarom gala-avond?

Slide 11 - Open vraag

Waarom schrijf je Nederlands - Vlaams met een koppelteken?

Slide 12 - Open vraag

2 Het weglatingsteken

Slide 13 - Tekstslide

Welke spelling is correct?
de fiets van Louis
bezitsvorm die eindigt op sisklank krijgt apostrof
(s, z, x)
A
Louis' fiets
B
Louis's fiets
C
Louis fiets
D
Louiss fiets

Slide 14 - Quizvraag

Waarom schrijf je een ' na Louis?

Slide 15 - Open vraag

Welke spelling is correct?
apostrof bij meervoud op 's
als woord eindigt op a, o, i, u, y
Ook voor de bezitsvorm
A
taxis
B
taxi's

Slide 16 - Quizvraag

Waarom taxi's

Slide 17 - Open vraag

Wat is juist?
A
Cowboys
B
Cowboy's

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist?
A
dames
B
dame's

Slide 19 - Quizvraag

Waarom "dames"?

Slide 20 - Open vraag


A
smsje
B
sms'je

Slide 21 - Quizvraag

Waarom sms'je?

Slide 22 - Open vraag

3 Trema

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer schrijf je een trema op een letter?

Slide 24 - Open vraag


A
dietist
B
diëtist
C
dieetist

Slide 25 - Quizvraag

Waarom diëtist?

Slide 26 - Open vraag


A
financieel
B
financiëel
C
fvinanzieel

Slide 27 - Quizvraag

Waarom geen trema bij financieel?

Slide 28 - Open vraag

Wat is juist?
A
Opticien
B
Opticiën
C
optici-en

Slide 29 - Quizvraag

Waarom geen trema bij opticien?

Slide 30 - Open vraag

Wat is juist?
A
Bacteriën
B
Bacterieën
C
bacuthuerieuen

Slide 31 - Quizvraag

Waarom bacteriën?

Slide 32 - Open vraag

Het trema

Slide 33 - Tekstslide

Wat is juist?
A
etage
B
étage

Slide 34 - Quizvraag

Wat is juist?
A
comité
B
comite

Slide 35 - Quizvraag

Zowel etage als comité zijn vernederlandste woorden, waarom schrijf je bij etage geen accent en bij comité wel?

Slide 36 - Open vraag