Farma CVRM H15 uitgebreid

Farmacotherapie CVRM H15
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
FarmacotherapieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Farmacotherapie CVRM H15

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent CVRM?
A
Cars Vasculair Risico management
B
Cardio Vasculair Risico Management
C
Cardio Vaten Risico Manager
D
Cardio Vaten Regels Manager

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het doel van CVRM?

Slide 3 - Open vraag

Noem 4 risicofactoren die kunnen leiden tot hart- en vaatziekten
timer
1:00

Slide 4 - Open vraag

Zet de twee termen bij het juiste plaatje
Systole bloeddruk
Diastole bloeddruk
ontspanningsfase
Samentrekkingsfase

Slide 5 - Sleepvraag

Vanaf welke waarden (in getallen uitgedrukt) spreken we van hypertensie? 

Slide 6 - Tekstslide

Stelling 1: Bij secundaire hypertensie is de oorzaak duidelijk en bij essentiële niet.
Stelling 2: Bij hypertensie is de weerstand van de bloedvaten lager.
A
stelling 1 en 2 zijn juist
B
stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist
C
stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist
D
stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Hoe worden diuretica ook wel genoemd?

Slide 8 - Open vraag

3 groepen diuretica
met voorbeeld

Slide 9 - Woordweb

Diuretica
Plastabletten”
Bevorderen uitscheiding van water, natrium en chloride in de nieren
Meer urine → lager bloedvolume → lagere bloeddruk
Bijwerking: kaliumtekort
Kalium wordt samen met natrium uitgescheiden

Slide 10 - Tekstslide

Welke eigenschappen hebben nog meer invloed op de bloeddruk?

Slide 11 - Tekstslide

Diuretica : blz 257
Thiazidediuretica
: lange werkingsduur
Lisdiuretica : snel, kort en krachtig meestal bij gestoorde nierfunctie
Klaliumsparende diuretica : zwakwerkende diuretica daarom meestal in combinatie



Slide 12 - Tekstslide

Waar eindigen betablokkers meestal op?

Slide 13 - Tekstslide

Bètablokkers
Werken via het autonoom zenuwstelsel
(betasympathicolitica)
Verlagen hartfrequentie
Verlagen weerstand bloedvatenstelsel
Worden ook gebruikt bij hartfalen, ritmestoornis en angina pectoris (pijn op de borst door zuurstoftekort)

(-lol)


Slide 14 - Tekstslide

Ace-remmers werken met name in op:
A
de bloedvaten
B
de nieren
C
het hart
D
het sympatisch zenuwstelsel

Slide 15 - Quizvraag

Welke geneesmiddel is de ACE-remmer?
A
chlooralidon
B
enalapril
C
amiloride
D
hydrochloorthiazide

Slide 16 - Quizvraag


A2-antagonisten blokkeren de werking van angiotensine-2. Ze hebben dezelfde werking als:
A
calciumantagonisten
B
nitraten
C
Ace-remmers
D
Beta-blokkers

Slide 17 - Quizvraag

Tot welke groep behoort Candersartan?

Slide 18 - Open vraag

RAS-remmers (ook ACE remmers, RAAS remmers)
Renine-angiotensinesysteem (nieren)


Slide 19 - Tekstslide

RAS-remmers middelen
ACE-remmers (-pril) ook bij hartfalen Bijwerking : kriebelhoest

Angiotensine-II-antagonisten (-artan)

Renineremmers

Ace-remmers 1e keus maar kan soms niet ivm bijwerking


 


Slide 20 - Tekstslide

Wat hoor waarbij?
betablokkers
ACE remmers
verlagen hartfrequentie
kriebelhoest
-lol
werking via autonoom
zenuwstelsel
eindigt meestal op
-pril
werking op de nieren

Slide 21 - Sleepvraag

Tot welke groep behoort amlodipine?
A
Diuretica
B
Bètablokkers
C
RAS-remmers
D
Calciumantagonisten

Slide 22 - Quizvraag

Calciumantagonisten worden behalve bij hypertensie ook gebruikt bij?
A
Oedeem
B
urineretentie
C
decompensatio cordis
D
angina pectoris

Slide 23 - Quizvraag

Calciumantagonisten
Daling weerstand in bloedvaten → bloeddruk daalt

Ook gebruikt bij angina pectoris

(-dipine) 


Slide 24 - Tekstslide

Een Patient krijgt al jaren enalapril, daar komt nu voor de eerste keer hydrochloorthiazide bij. Wat moet je adviseren over deze combinatie?
A
Naar de huisarts
B
Deze combinatie geeft geen problemen
C
2 tot 3 dagen stoppen met de enalapril
D
dosering van hydrochloorthiazide langzaam opbouwen

Slide 25 - Quizvraag

Diuretica
betablokkers
Ras-remmers
hydrochloor-
thiazide
metoprolol
lisinopril
Werkt op autonome zenuwstelsel. Minder weerstand 
Bevorderd 
uitscheiding van vocht. Hierdoor minder bloedvolume.
Werken op de nieren, hierdoor daalt de bloeddruk

Slide 26 - Sleepvraag

Leerdoelen
Na de les weet je wat cholesterol is
-Weet je de waarden van een te hoog cholesterol
-Weet je wat het risico is van een te hoog cholesterol
-Weet je de verschillende groepen antilipemica en weet je van elke groep 1 tot 2 geneesmiddelen te benoemen
-Weet je de werking van elke groep
-Weet je de belangrijkste bijwerkingen
-Weet je het belang van therapietrouw te benoemen

Slide 27 - Tekstslide

Cholesterol
Gestoorde vetstofwisseling  aderverkalking

 





Te hoog “slecht” cholesterolgehalte is risicofactor voor hart- en vaatziekten

Hypercholesterolemie

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Cholesterol = slecht?
Voor celstofwisseling zijn koolhydraten, eiwitten en vetten nodig.

Vet uit voedsel wordt afgebroken tot triglyceriden (vetzuren) en cholesterol.
Triglyceriden zorgen voor energie voor het lichaam
Cholesterol is een bouwstof voor de celwand en een grondstof voor hormonen

Cholesterol zoals hierboven genoemd is dus niet “slecht”

Vetten (lipiden) worden in de spijsvertering afgebroken tot triglyceriden en cholesterol. Triglyceriden hebben een functie bij de opslag van energie in het lichaam en bij de energiestofwisseling in de cel.

Slide 30 - Tekstslide

Lipoproteïnen
Eiwitachtige verbinding die triglyceriden en cholesterol in het bloed naar de cel vervoerd. Onderscheid van de groepen is op basis van dichtheid van de stof.
Vijf verschillende groepen stoffen. De bekendste zijn:
 - VLDL = very low density
       - LDL = low density
       - HDL = high density

Verhoogd LDL  verhoogde kans op hartinfarct
Verhoogd HDL  verlaagde kans op hartinfarct

 

Slide 31 - Tekstslide

Waarom zegt men dan steeds dat cholesterol slecht is?
Cholesterol wordt uit het bloed naar de cellen getransporteerd door lipoproteïnen

Hiervan zijn 2 soorten:
LDL: “slecht” cholesterol
HDL: “goed” cholesterol

Wanneer je praat over “cholesterol” bedoel je dus eigenlijk de lipoproteïnen die het cholesterol vervoeren in het bloed
LDL cholesterol is verantwoordelijk voor atherosclerose

Slide 32 - Tekstslide

Cholesterolgehalte
Normaal: totaal cholesterol < 5 mmol/l

Gehalte < 6,4 mmol/l  eerst alleen voedingsadvies

Gehalte 6,5 – 8 mmol/l  voedingsadvies + geneesmiddelen

Bij heel hoog risico op HVZ moet LDL < 1,8 mmol/l
Bij hoog risico op HVZ moet LDL<2,5 mmol/l
Bij matig/laag risico op HVZ LDL<3 mmol/l

Slide 33 - Tekstslide

Stelling I: LDL-cholesterol is goed, HDL-cholesterol is slecht
Stelling II: de normaalwaarde voor het LDL-cholesterol is < 5
mmol/l

A
Stelling I is onjuist, stelling II is juist
B
Beide stellingen zijn juist
C
Beide stellingen zijn onjuist
D
Stelling I is juist, stelling II onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Therapietrouw!! Waarom is dit zo’n probleem voor patiënten die cholesterolverlagers moeten slikken?

Slide 35 - Tekstslide

Cholesterolsyntheseremmers ( statines )
Remmen aanmaak cholesterol in lichaam
Tegenwoordig al vaak standaard voorgeschreven aan patiënten die lijden aan een ziekte met verhoogde kans op hart en vaat ziekten
Simvastatine, Pravastatine, Rosuvastatine
(blz 258)
Wisselwerking met
- Antibiotica (claritromycine), antimycotica (itraconazol)
- Grapefruitsap  statinespiegel kan stijgen
Kans op ernstige spierklachten



 

Slide 36 - Tekstslide

Noem een aantal
cholesterolsyntheseremmers

Slide 37 - Woordweb

Wat is een bekende bijwerking die specifiek voor statines geldt?
A
Kaliumtekort
B
Calciumtekort
C
Kriebelhoest
D
Spierpijn

Slide 38 - Quizvraag

Cholesterolopnameremmer Ezetimibe
Remt opname van cholesterol uit darm
Vestigt zich in de dunne darm en remt de opname 

 Vaak gecombineerd met statine: zowel opname als aanmaak van cholesterol wordt zo geremd

Slide 39 - Tekstslide

interactie met antibiotica
spierklachten
IA met grapfruitsap
remt aanmaak cholesterol
remt opname van cholesterol uit darm
wordt meestal gecombineerd met cholesterol-syntheseremmer

Slide 40 - Sleepvraag

Galzuurbindende harsen
Colestyramine (Questran®)
Cholesterol wordt afgebroken tot galzuren > harsen binden deze galzuren > zo kan er uit de galzuren geen nieuw cholesterol gemaakt meer worden

Veel bijwerkingen en wisselwerkingen met andere geneesmiddelen
Voor iedere maaltijd
Smaakt vies

Slide 41 - Tekstslide

Indirect verlagende werking op cholesterolgehalte. Cholesterol is een grondstof voor galzuren, deze worden in de lever gevormd en spelen een rol bij de spijsvertering. Galzuren komen via de galblaas in het maag-darmkanaal. Harsen zijn in staat om in de darm de galzuren te binden, deze verdwijnen dan via de ontlasting. Door de galzuren weg te nemen heeft de lever meer cholesterol nodig voor de productie van nieuwe galzuren. Effect cholestrolverlaging.
Binden vitamine K, anticonceptie, schildklierhormonen. Smaken vies dus therapie trouw moeilijk vol te houden

Slide 42 - Tekstslide

Noem een paar eigenschappen van harsen:

Slide 43 - Open vraag

Overige antilipaemica
Fibraten : bij hypertriglyceridemie → verhoogde kans op hart-en vaatziekten
    stimuleren de lever om de afbraak van
    trigliceriden te bevorderen
trigliceriden hebben een functie bij de opslag van energie in het lichaam en bij de energiestofwisseling in de cel.
Gemfibrozil
Vetten uit voedsel worden afgebroken tot triglyceriden en cholesterol. Naast hypercholesterolemie bestaat hypertriglyceridemie dus ook.



Slide 44 - Tekstslide

Wat is de werking van fibraten?

Slide 45 - Open vraag

Afleverinformatie
Behandeling van risicofactoren voor HVZ is een uitdaging

Patiënt heeft geen klachten van een te hoge bloeddruk of te hoog cholesterol

De behandeling is vaak levenslang

60% van de patiënten stopt binnen 1 jaar met middel(en)

Slide 46 - Tekstslide

Therapietrouw! 
Jouw rol is belangrijk!
Vooral bij EU  neem de tijd  wat ga je vertellen?
Doel medicatie (weet patiënt wat de risico’s zijn van hoge bloeddruk of cholesterol?)
Bijwerkingen (maagdarmklachten verdwijnen vaak na enige tijd)
Effect (patiënt merkt er niks van… maar dat betekent niet dat het niet werkt!)
Gebruiksadvies (bijv. simvastatine 1dd voor de nacht, leg doosje op nachtkastje)
Benoem duidelijk dat het geen “kuurtje” is

Slide 47 - Tekstslide

Wat vertel je een patiënt
bij de eerste uitgifte?

Slide 48 - Woordweb