Les 06 - Betrekkelijke voornaamwoorden

Lijdende en bedrijvende vorm en betrekkelijke voornaamwoorden
Grammatica woordsoorten
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Lijdende en bedrijvende vorm en betrekkelijke voornaamwoorden
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat het verschil is in de lijdende en bedrijvende vorm; 
- hoe je een zin van de bedrijvende in lijdende vorm kunt omzetten en andersom; 
- wat betrekkelijke voornamen zijn, wat hun functie is en hoe je ze kunt herkennen. 

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken huiswerk
We kijken samen naar opdracht 5 van het moduleboekje.

Slide 4 - Tekstslide

Actief of passief?
Als het onderwerp in de zin de handeling uitvoert, staat de zin in de bedrijvende of de actieve vorm. 
De glazenwasser wast de ruiten.

De ruiten worden door de glazenwasser gewassen. 
Als het onderwerp in de zin de handeling ondergaat, staat de zin in de lijdende of de passieve vorm. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoe zetten we de zin om?






Let goed op dat de persoonsvorm in dezelfde tijd blijft staan!
Lijdende vorm
Bedrijvende vorm
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling met door
(hoeft er niet per se te zijn) 
Onderwerp
Zijn of worden als hulpwerkwoord
Altijd een voltooid deelwoord

Slide 6 - Tekstslide

Zet de volgende zinnen om
Onderstaande zinnen staan in de lijdende of de bedrijvende vorm. Bepaal eerst in welke vorm ze staan en zet ze vervolgens in de andere vorm. 

De prachtige villa met uitzicht over het strand is vorige week al verkocht. 

Robin van Persie heeft nog steeds de meeste doelpunten voor het Nederlands Elftal gescoord. 

Slide 7 - Tekstslide

Het betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar iets dat eerder in de zin al is genoemd: het antecedent. 
De meest voorkomende betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat. 

Met het woordje wat verwijzen we naar hele zinnen en de overtreffende trap. 

Slide 8 - Tekstslide

Let op!
Deze woorden kunnen ook tot andere woordsoorten behoren, maar zijn betrekkelijke voornaamwoorden als ze verwijzen naar iets dat eerder in de zin al is genoemd. 

Als je het woord die kunt vervangen door deze of het woord dat kunt vervangen door dit, dan is het geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeldzin
Dat meisje dat daar zit vroeg mij gisteren wat ik de dag ervoor had gedaan, wat ik bijzonder vond, omdat ik haar niet ken. 

Kun je dat vervangen door dit?

Verwijzen de dikgedrukte woorden naar iets dat eerder al is genoemd? 

Slide 10 - Tekstslide

Conclusie
Dit meisje dit daar zit vroeg mij gisteren wat (verwijst dit naar iets dat eerder is genoemd? NEE!) ik de dag ervoor had gedaan, wat (verwijst dit naar iets dat eerder is genoemd? JA! Naar de hele zin) ik bijzonder vond, omdat ik haar niet ken. 

Dat (aanwijzend voornaamwoord) meisje dat (betrekkelijk voornaamwoord) daar zit vroeg mij gisteren wat (vragend voornaamwoord) ik de dag ervoor had gedaan, wat (betrekkelijk voornaamwoord) ik bijzonder vond, omdat ik haar niet ken. 

Slide 11 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Een bijzondere vorm van het betrekkelijk voornaamwoord, is het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent. Hierbij heeft het voornaamwoord wie of wat het antecedent al in zich, doordat je het kunt vervangen door degene die of datgene dat

Meestal staan deze woorden vooraan in de zin. 

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Maak nu opdracht 6 en 7 van het moduleboekje voor de volgende les. 

Slide 13 - Tekstslide