Analyse Maatschappelijk Vraagstuk

Analyse Maatschappelijk Vraagstuk
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Analyse Maatschappelijk Vraagstuk

Slide 1 - Tekstslide

Algemeen
De kandidaat kan een maatschappelijk vraagstuk analyseren door verbanden tussen de eindtermen te leggen en door de benaderingswijze van maatschappijkunde erop toe te passen.

De opgave bestaat uit een aantal informatiebronnen en bijbehorende vragen. Naar
aanleiding van dit materiaal moet de kandidaat kennis van alle exameneenheden kunnen
toepassen.

In de examenopgaven wordt tevens een beroep gedaan op de volgende vaardigheden:
informatievaardigheden, hanteren van de benaderingswijze en standpuntbepaling.

Bovenstaande gaan we nader bekijken>>>


Slide 2 - Tekstslide

1.1 De kandidaat kan de kenmerken van een maatschappelijk vraagstuk noemen, herkennen, beschrijven en toepassen:
Een maatschappelijk vraagstuk voldoet aan de volgende kenmerken:
  • Er moet sprake zijn van een situatie die veel mensen onwenselijk vinden; die veel mensen in strijd vinden met bepaalde waarden en/of normen.
  • Er bestaan verschillende meningen over de oplossing van het probleem; betrokken burgers/groeperingen hebben verschillende waarden, normen en belangen.
  • De oplossingen van een maatschappelijk vraagstuk kunnen gedaan worden door acties of maatregelen van maatschappelijke organisaties of door gezamenlijk optreden van burgers. Het probleem kan ook worden aangepakt door de overheid
  • Het vraagstuk krijgt de aandacht van de media en het krijgt daardoor de aandacht van de publieke opinie en de overheid. Een groep mensen of organisatie brengt het vraagstuk onder de aandacht van de media.

Slide 3 - Tekstslide

1.3 De kandidaat kan waarden, normen en (tegengestelde) belangen van betrokken actoren noemen, herkennen, beschrijven en toepassen, en beoordelen in welke mate die
actoren toegang hebben tot machtsmiddelen om voor hun belangen op te komen.


Waarden: wat mensen belangrijk vinden in het leven ofwel je idealen (één woord!) Voorbeelden?

Normen: gedragsregels (je moet of je mag niet). Voorbeelden?

Belangen: iets wat je belangrijk vind omdat je er voordeel van hebt. Voorbeelden?
 

Slide 4 - Tekstslide

Examen 2023 (tijdvak 1)
Maak in tweetallen vr. 34 & 37

Passend bij het thema Politiek & Criminaliteit:
vr. 33, 35, 36, 42
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 34 (max. 2 punten)
Eén van de volgende combinaties:
  • Kenmerk: Er bestaan verschillende meningen over de oplossing van het probleem 
  • Citaat uit de tekst bij dit kenmerk (één van de volgende):
 “Vijf schapenhouders, verenigd in de stichting Wolvenhek Fryslân, willen om die reden dat er een hek om de hele provincie Friesland wordt gezet.”
 “Hoewel de overheid eerder aanbood wolvenrasters te subsidiëren, noemt Diederik Sleurink van Wolvenhek Fryslân dit een “waardeloze oplossing”.”
 “Hij zweert bij hekken om de provincie: ‘Je voorkomt ellende door de wolf te weren en bovendien verklooi je ook niet het landschap.’” 

OF>>>

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 34 (max. 2 punten)
Eén van de volgende combinaties:
  • Kenmerk: Het vraagstuk krijgt de aandacht van de media
  • Citaat uit de tekst bij dit kenmerk (één van de volgende):
 “Boeren willen wolvenhek om Friesland” (is een artikel van hartvannederland.nl)
 “naar: hartvannederland.nl van 22 maart 2021”

Opmerking
Alleen een scorepunt voor een citaat toekennen als dit past bij het juiste kenmerk!

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 37 (max. 2 punten)
Voorbeelden van een juist antwoorden zijn:
  • Een waarde die blijkt uit tekst 2 is: veiligheid / bescherming / dierenwelzijn / dierengezondheid
  • Een norm die bij deze waarde hoort is: je moet je dieren beschermen tegen gevaren
of
  • Een waarde die blijkt uit tekst 2 is: welvaart / rijkdom
  • Een norm die bij deze waarde hoort is: je moet jouw kostbare bezit beschermen / je moet waardevermindering voorkomen
Opmerking
Er mag alleen een scorepunt worden toegekend aan een waarde als die is geformuleerd als een waarde!

Slide 8 - Tekstslide

1.4 De kandidaat kan opvattingen van politieke stromingen en/of politieke partijen over dit maatschappelijk vraagstuk noemen, herkennen, beschrijven en toepassen.
Bijvoorbeeld: dierenwelzijn, armoede, immigratie, milieu. 

Welke partijen hebben een duidelijk standpunt/opvatting t.a.v. voornoemde maatschappelijke vraagstukken?

Slide 9 - Tekstslide

1.5 De kandidaat kan de volgende aspecten van de rol die media vervullen ten aanzien van het vraagstuk noemen, herkennen, beschrijven en toepassen:
De rol van de media wordt weer uitgewerkt in 4 (sub)leerdoelen>>>

Slide 10 - Tekstslide

1.5.1 De kandidaat kan de volgende aspecten van de rol van media in selectieprocessen van nieuws noemen, herkennen, beschrijven en toepassen:
• Media spelen een belangrijke rol spelen in de productie en verspreiding van nieuws.
• Media zijn daardoor ook een belangrijke actor in de beeldvorming en berichtgeving
over maatschappelijke problemen.
• Nieuws dat verschijnt in de media is het resultaat van selectieprocessen op
verschillende momenten.
• Actoren in de media zijn verslaggevers, journalisten, persbureaus en redacties.

Slide 11 - Tekstslide

1.5.2 De kandidaat kent/weet de volgende criteria die een rol kunnen spelen in welk nieuws er wordt geselecteerd:
• Eigen waarden en normen (referentiekader) van de journalisten
• De actualiteit
• De uitzonderlijkheid/hoe opvallend het is
• De nabijheid
• De doelgroep
• Commerciële belangen
• De belangstelling van een (groot) publiek
• De identiteit van het medium

Slide 12 - Tekstslide

1.5.3 De kandidaat kan de functies die de media hebben in een democratie noemen, herkennen, beschrijven en toepassen.
Een democratie kan niet zonder goed functionerende vrije media. Media vervullen
namelijk een aantal functies die van belang zijn voor een democratie.
  • Informatiefunctie: via media worden burgers geïnformeerd over overheidsbeleid over zaken die zich afspelen in de politiek en de maatschappij. Dat is belangrijk, omdat burgers op basis daarvan hun mening kunnen vormen.
  • Controle- of waakhondfunctie: media zelf stellen politieke en maatschappelijke misstanden aan de kaak en kunnen kritisch onderzoek naar het uitgevoerde (of beloofde) beleid van de overheid doen. Ze worden daarom ook wel de waakhond van de democratie genoemd.
  • Agendafunctie: via vrije pluriforme media kunnen allerlei actoren proberen de publieke (en soms daarmee ook de politieke) agenda te beïnvloeden.

Slide 13 - Tekstslide

1.5.4 De kandidaat kent/weet de volgende twee uitgangspunten van het overheidsbeleid wat betreft media:
  • Pluriformiteit behouden. De overheid wil in ieder geval een aanbod van diverse en kwalitatief goede media. Media die dreigen te verdwijnen omdat ze een te kleine doelgroep hebben,  kunnen daarom (tijdelijk) financieel worden gesteund.
  • Persvrijheid. De overheid mag zich niet bemoeien met de inhoud van de media, en mag niet vooraf bepaalde media censureren.

Slide 14 - Tekstslide

1.5.5 De kandidaat kan de volgende functies van de media voor de samenleving en het individu noemen, beschrijven, herkennen en toepassen:
  • Amusementsfunctie
  • Socialiserende functie
  • Informatiefunctie
  • Meningsvormende functie

Slide 15 - Tekstslide

Examen 2023 (tijdvak 1)
Maak in tweetallen vr. 41

Passend bij het thema Politiek & Criminaliteit:
vr. 33, 35, 36, 42
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 41 (max. 2 punten)
Juiste antwoorden zijn (twee van de volgende):
  • Criterium: nabijheid, want het nieuws speelt zich af in Nederland / in de regio waar zich wolven bevinden.
  • Criterium: uitzonderlijkheid / opvallend, want het is zeer uitzonderlijk dat er in Nederland een wolf wordt doodgeschoten / er een beloning wordt beloofd voor een tip over de dader.
  • Criterium: doelgroep / belangstelling van een (groot) publiek, want het nieuws spreekt de doelgroep aan omdat meer boeren (en tuinders) zich zorgen zullen maken over wolven.
  • Criterium: de normen en waarden van de journalist, want die kiest ervoor dit artikel te schrijven. Hij kan het zelf een heel interessant onderwerp vinden.

Het scorepunt mag pas worden toegekend bij een combinatie van juiste antwoordelementen

Slide 17 - Tekstslide

1.2 De kandidaat kan politiek-juridische, sociaaleconomische, sociaal-culturele en veranderings- en vergelijkende  invalshoeken/aspecten welke verbonden zijn aan het maatschappelijk vraagstuk noemen, herkennen, beschrijven en toepassen:
  • De kandidaat kan politiek-juridische, sociaaleconomische, sociaal-culturele en veranderings- en vergelijkende aspecten van het vraagstuk herkennen in het aangeboden bronnenmateriaal.
  • Ook kan in het examen gevraagd worden om met behulp van de verschillende invalshoeken verklaringen te geven voor bepaalde problemen.
  • Tenslotte wordt van de kandidaat verwacht dat het de politiek-juridische, sociaaleconomische, sociaal-culturele en veranderings-en vergelijkende invalshoek kan toepassen.

Slide 18 - Tekstslide

Politiek-juridische invalshoek/aspecten/begrippen:
  • Welk beleid en welke regelgeving bestaat er voor dit maatschappelijk vraagstuk? 
  • Zijn er (wettelijke) regels nodig om het probleem op te lossen? 
  • Waarom is het vraagstuk een sociaal en politiek probleem? 
  • Wat zijn de machtsmiddelen van de overheid en de verschillende belangengroepen?
  • Wie/welke belangengroep heeft er ten aanzien van het vraagstuk meer macht dan een ander/andere belangengroep? 
  • Welke functie vervullen politieke partijen bij de aanpak van het vraagstuk?
  • Welke opvattingen hebben politieke partijen en stromingen met betrekking tot dit vraagstuk?
  • Welke mogelijkheden hebben belangengroepen om het beleid te beïnvloeden? 

Algemeen belang; (tegengestelde) belangen; pressie- en belangengroepen; dictatuur; parlementaire democratie; gezag; grondrechten; grondwet; lobby; (formele en informele) macht; machtsmiddelen; machtsverhouding; overheid; overheidsbeleid;
politieke agenda; politieke besluitvorming/fasen in de besluitvorming; politiek probleem; politieke partijen; politieke stroming; rechtsstaat; (geschreven en ongeschreven) regels, verzorgingsstaat.

Slide 19 - Tekstslide

Sociaaleconomische invalshoek/aspecten/begrippen:
  • Wat zijn de belangen van de betrokken maatschappelijke groepen?
  • Welke belangentegenstellingen liggen ten grondslag aan conflicten tussen belangenorganisaties?
  • Wat is de maatschappelijke positie van betrokken groeperingen? 
  • Welke factoren bepalen de (relatief slechte) positie van bepaalde groepen op de arbeidsmarkt/in de samenleving? 
  • Wat is de relatie tussen belangen en maatschappelijke positie? 
  • Wat is de relatie tussen het vraagstuk en maatschappelijke ongelijkheid
  • Welke financieel-economische belangen of financiële aspecten zijn bij het vraagstuk betrokken? 

Arbeidsverhoudingen (relatie werkgevers- en werknemersorganisaties); belangen (bijvoorbeeld van werkgevers- en werknemersorganisaties); pressie- en belangengroepen; commercialisering; commerciële belangen; sociale ongelijkheid;
maatschappelijke arbeidsverdeling; maatschappelijke positie (inclusief factoren die de maatschappelijke positie van bepaalde groepen bepalen); maatschappelijke ladder; marktmechanisme; sociale mobiliteit; vakbonden; verzorgingsstaat. 

Slide 20 - Tekstslide

Sociaal-culturele invalshoek/aspecten/begrippen:
  • Wat zijn de opvattingen, waarden, normen van betrokken maatschappelijke groepen over de aard, de oorzaken van het maatschappelijk vraagstuk of oplossingen? 
  • Wat is de rol van (sub) cultuur van groeperingen/de samenleving?
  • Wat is de rol van de media bij het ontstaan van meningen/bij ontstaan van beeldvorming?

Beeldvorming; censuur; cultuur; discriminatie; dominante cultuur; identiteit; manipulatie; massamedia; massacommunicatie; mensenrechten/grondrechten; multiculturele samenleving; normen; objectiviteit; pluriformiteit; referentiekader;  selectieprocessen (bij berichtgeving in de media) socialisatie; socialiserende instituties; stereotype(ring); subcultuur;  subjectiviteit; vooroordeel; waarde

Slide 21 - Tekstslide

Veranderings- en vergelijkende invalshoek/aspecten:
  • Hoe keek men in het verleden tegen het vraagstuk aan?
  • Welke sociale, culturele, politieke en sociaaleconomische veranderingen zijn van invloed geweest? 
  • Hoe kijkt men in andere samenlevingen tegen het vraagstuk aan? 

Plaats- en tijdgebondenheid van waarden, normen, opvattingen en regels.

Slide 22 - Tekstslide

1.6 De kandidaat kan met voorbeelden uit informatiebronnen over het vraagstuk verduidelijken welke beeldvorming, vooroordelen en stereotypen overgedragen worden, met gebruikmaking van de begrippen selectieve perceptie en referentiekader. De kandidaat kan hierbij vooroordelen en stereotyperingen noemen en herkennen.

Slide 23 - Tekstslide

De media bepalen voor een belangrijk deel wat we weten en hoe we denken over gebeurtenissen in de wereld, over groepen mensen en personen. Deze beeldvorming komt
niet altijd overeen met de werkelijkheid.

Dit heeft te maken met onze selectieve waarneming. Mensen selecteren informatie op basis van het eigen referentiekader: het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaringen.

Het referentiekader van iemand werkt als een filter waarmee de informatie geselecteerd
en gekleurd wordt. Dit kan zorgen voor stereotypen en vooroordelen.

Slide 24 - Tekstslide

1.7 De kandidaat kan informatiebronnen beoordelen en vergelijken met betrekking tot de vraag of deze meer of minder objectief en dus betrouwbaar zijn: 
De kandidaat kan informatiebronnen beoordelen op de mate van objectiviteit (feit) door de volgende criteria te kunnen noemen, beschrijven, herkennen en toepassen:
• Hoor en wederhoor
• Het controleren van feiten via een andere bron
• Het scheiden van feit en mening
De kandidaat kan bovenstaande criteria ook beschrijven als normen voor kwaliteitsjournalistiek (journalistieke normen)
De mate van objectiviteit of subjectiviteit (mening) wordt mede bepaald door de gebruikte woorden, gekozen beelden, de invalshoek en het frame van waaruit een onderwerp beschreven wordt.

Slide 25 - Tekstslide

1.8 De kandidaat kan theorieën over de beïnvloeding van mensen door de media noemen, herkennen, beschrijven en toepassen op gegeven informatiebronnen: 
  • Injectienaaldtheorie: Deze theorie gaat ervan uit dat media het publiek ‘vol kunnen spuiten’ met bepaalde ideeën en informatie. De mensen worden daarbij als klakkeloze afnemers van deze ideeën gezien. De media zijn volgens deze theorie in staat tot indoctrinatie en manipulatie.
  • Framingtheorie: Volgens de framingtheorie kunnen de media een onderwerp op een  bepaalde manier belichten ('framen') waardoor de wijze waarop de ontvangers van die boodschap over het onderwerp denken en praten wordt bepaald. 
  • Agendatheorie: Volgens deze theorie hebben media enkel invloed op waar mensen over praten en wat mensen belangrijk vinden, maar hebben media geen directe invloed op hoe mensen over deze onderwerpen denken.
  • Theorie van selectieve perceptie: Mensen nemen informatie waar op basis van hun referentiekader. Informatie die daar niet bij past, wordt niet waargenomen, of niet voor waar aangenomen. (Sommige communicatiedeskundigen zijn dan ook van mening dat bepaalde informatie via de media alleen mensen kan bereiken die open staan voor die informatie.)

Slide 26 - Tekstslide

1.9 De kandidaat kan een eigen standpunt ten aanzien van het vraagstuk formuleren en kan dat standpunt onderbouwen met de kennis uit dit examenprogramma.

Slide 27 - Tekstslide

Examen 2023 (tijdvak 1)
Maak in tweetallen:
  • vr. 31, 32 & 39 (de invalshoeken)
  • vr 38 & 40 (de massamedia)


timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide