Herhaling hoofdstuk 3 en 5

Herhaling hoofdstuk 3 en 5
De volgende opdrachten zijn een herhaling voor de hoofdstukken 3 en 5. 
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 3 en 5
De volgende opdrachten zijn een herhaling voor de hoofdstukken 3 en 5. 

Slide 1 - Tekstslide

Etalage soort?
A
Gesloten
B
Front
C
Open
D
Portiek

Slide 2 - Quizvraag

Wat voor producten verkoopt een schoenenwinkel vooral?
A
Convenience goods
B
Shopping goods
C
Speciality goods

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van convenience goods?
A
Schoenen
B
Kleding
C
Televisie
D
Broodbeleg

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het kernassortiment van een doe-het-zelf winkel?
A
Knuffelbeer
B
Rolletje pepermunt
C
Tenten
D
Verf

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het randassortiment van een bloemenzaak?
A
Bloemen
B
Bloemenkaartje
C
Planten
D
Vazen

Slide 6 - Quizvraag

Hoe is het assortiment van een winkel samengesteld?
A
20% kern- en 80% randassortiment
B
30% kern- en 70% randassortiment
C
70% kern- en 30% randassortiment
D
80% kern- en 20% randassortiment

Slide 7 - Quizvraag

Een telefoonhoesje is een voorbeeld van een:
A
Follow-up artikel
B
een complementair artikel
C
een impulsartikel
D
een rage-artikel

Slide 8 - Quizvraag

A Merken
B Merken
C Merken
Huis-
merken

Slide 9 - Sleepvraag

Op het plaatje zie je een
A
Buitenpresentatie
B
Gesloten etalage
C
Half-open etalage
D
Open etalage

Slide 10 - Quizvraag

Tegenwoordig hebben juweliers vaker een half-open of open etalage. Waarom zouden juweliers geen gesloten etalage meer hebben?
A
De verkoper kan beter contact maken met een eventuele klant en ze naar binnen lokken.
B
Mensen kunnen op deze manier beter zien wat er in de winkel allemaal te koop is.
C
Mensen willen tegenwoordig geen privacy meer als ze sieraden kopen.
D
Op deze manier is ook de privacy van criminelen weg en is het voor de juwelier veiliger.

Slide 11 - Quizvraag

Lees de volgende stellingen en geef daarna aan of de stellingen juist of onjuist zijn. 
Juist
Onjuist
Boekwinkels hebben vaak een gesloten etalage om de klant wat privacy te geven.
  
Een gesloten etalage is makkelijker in te richten dan een open etalage. 
 

Slide 12 - Sleepvraag

Wat betekent FIFO =
A
First in First out
B
First out Last in
C
First out First in
D
Last in First out

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent LIFO?
A
First in First out
B
First out last in
C
First out First in
D
Last in First out

Slide 14 - Quizvraag

AIDA staat voor:
A
Altijd, Interesse, Door Aandacht
B
Aandacht, Interesse, Drang, Actie
C
always; interest; different; attention
D
attention; interest; desire; always

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent etaleren?
A
Ophangen
B
uitstallen, tentoonstellen
C
verbergen
D
laten proeven

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Welke compositie zag je zojuist?
A
Asymmetrische compositie
B
B-symmetrische compositie
C
Symmetrische compositie
D
Dubbele compositie

Slide 18 - Quizvraag

Offerte:
A
aanbod/voorstel op papier of digitaal via de mail
B
een rekening van een dienst of artikel

Slide 19 - Quizvraag

Een factuur is een..
A
Rekening voor geleverde artikelen
B
Hetzelfde als een pakbon
C
Offerte
D
Resultaat

Slide 20 - Quizvraag

Assortiment
Alle artikelen die in de winkel worden aangeboden
Een groep vergelijkbare artikelgroepen
Een groep vergelijkbare artikelen
Meerdere artikelen die bij elkaar horen
Een individueel artikel
Assortimentsgroepen
Artikelgroepen
Artikelsoort
Artikelvariëteit

Slide 21 - Sleepvraag

Assortiment
Alle artikelen die in de winkel worden aangeboden

(voorbeeld kledingwinkel)

Slide 22 - Tekstslide

Assortimentsgroepen
Een groep vergelijkbare productgroepen

(voorbeeld dameskleding, herenkleding, kinderkleding)

Slide 23 - Tekstslide

Artikelgroepen
Een groep vergelijkbare artikelen

(broeken, jurken, blouses)

Slide 24 - Tekstslide

Artikelsoort
Meerdere artikelen die bij elkaar horen

(korte broek, lange broek, pantalen, spijkerbroek)

Slide 25 - Tekstslide

Convenience goods
Dagelijkse gebruiksgoederen
(eten, drinken, schoonmaakmiddelen)

De consument koopt deze goederen vaak en doet weinig moeite of research voor het product

Slide 26 - Tekstslide

Shopping goods
Afwegingsgoederen
(meubels, keukenapparatuur, reizen, telefoon, laptop)

Doorgaans duurzame goederen waarvoor de consument echt 'uit winkelen' gaat. De consument neemt de moeite om research te doen en gaat eigenschappen als de prijs en kwaliteit met elkaar vergelijken. 

Slide 27 - Tekstslide

Speciality goods
Goederen met specifieke producteigenschappen
(auto, huisdier, tickets voor concert van idool)

De consument doet veel moeite om dit product aan te schaffen en is actief op zoek naar informatie. De consument heeft vaak een sterke voorkeur voor een merk of type.

Slide 28 - Tekstslide

Brian wil alleen cola van het merk Freeway drinken. Deze cola hoort bij Brian in de categorie:
A
convience goods
B
shoppinggoods
C
voorkeursgoederen
D
specialitygoods

Slide 29 - Quizvraag

Sascha krijgt na jarenlang lang zeuren bij haar ouders eindelijk een hond. Haar broertje is allergisch en daarom heeft de familie zich verdiept in rassen die geschikt zijn voor mensen met een allergie. De keuze is gevallen voor een labradoodle.
Een hond aanschaffen is voor deze familie een:
A
conviencegood
B
shoppinggood
C
voorkeursgoederen
D
specialitygoods

Slide 30 - Quizvraag

Het assortiment van de Hema is:
A
Breed en diep
B
Breed en ondiep
C
Smal en diep
D
Smal en ondiep

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een assortimentsgroep binnen de Hema?
A
kantoorartikelen
B
herenblouses
C
blauwe balpen
D
taarten

Slide 32 - Quizvraag

Het assortiment van een speciaalzaak is doorgaans:
A
breed en diep
B
breed en ondiep
C
smal en ondiep
D
smal en diep

Slide 33 - Quizvraag

Een vitrine is:
een plank waar je producten op legt
een schap
een glazen kast

Slide 34 - Poll

Producten staan op een display omdat:
de klant ze dan niet kan aanraken
de producten dan meer opvallen
ze gespiegeld moeten worden

Slide 35 - Poll

Je ziet de huisstijl van een winkel in het exterieur en in het interieur.
Wat betekent interieur?
A
Gevel
B
Winkelinrichting

Slide 36 - Quizvraag

Je ziet de huisstijl van een winkel in het exterieur en in het interieur.
Wat betekent exterieur?
A
Winkelinrichting
B
Gevel

Slide 37 - Quizvraag

AIDA-model
Als je iets wilt promoten, moet je altijd rekening houden met het AIDA-model. AIDA is de afkorting van de Engelse woorden ‘Awareness’, ‘Interest’, ‘Desire’ en ‘Action’.

  1. Awareness betekent je ergens van bewust zijn. 
2. Interest betekent interesse. De interesse van de doelgroep moet gewekt worden. 
3. Desire betekent verlangen. Het gaat om het verlangen te kopen of deel te nemen.
4. Action betekent actie.  Dit is het daadwerkelijk overgaan tot koop of deelname.

Slide 38 - Tekstslide

AIDA-model
  • A - attention/aandacht
    je trekt de aandacht --> kleur, plaatjes, kopregel, vormgeving
  • I - interest/interesse
    je prikkelt het interesse met aanbod en/of belofte
  • D - desire/behoeften
    inspelen op behoeften klant
  • A - action/actie
    aanzetten tot actie --> tijdelijke aanbieding, op = op
     

Slide 39 - Tekstslide

Activerende tekst 
Een activerende tekst wil de lezer overhalen om iets te gaan doen. Daarom staan er in een activerende tekst vaak ook argumenten. Kenmerken activerende tekst: 
  1. pakkende titel of slogan
  2. taalgebruik past bij het publiek
  3. de lezer wordt rechtstreeks aangesproken
  4. is niet te lang

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht
Maak een advertentie voor een product naar keuze.
- Zorg dat je gebruik maakt van AIDA (zoals je op de vorige pagina's hebt gelezen).
- Dit mag je maken in PowerPoint, Publisher of Canva (vrije keuze).
- Opdracht klaar? Dan mail je deze naar 
                              nc-eo@nuenenscollege.nl

Slide 41 - Tekstslide