Hoofdstuk 2 - paragraaf 6 - opgave 1 tm 5

1a Gegeven is Qv = –50P + 4.000
Hoeveel spijkerbroeken worden er gevraagd bij een prijs van P = 20?
1 / 21
volgende
Slide 1: Open vraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1a Gegeven is Qv = –50P + 4.000
Hoeveel spijkerbroeken worden er gevraagd bij een prijs van P = 20?

Slide 1 - Open vraag

1b Hoeveel spijkerbroeken worden er gevraagd bij een prijs van P = 60?

Slide 2 - Open vraag

1c teken de vraaglijn

Slide 3 - Tekstslide

1c teken de vraaglijn

Slide 4 - Tekstslide

1d Een Replay-spijkerbroek wordt verkocht voor € 55.
Welk bedrag besteden de consumenten in totaal aan de aankoop van Replay-spijkerbroeken?

Slide 5 - Open vraag

1d 
Stap 1: bereken q
Qv = –50 × 55 + 4.000 = 1.250 

Stap 2: omzet = p x q
→ € 55 × 1.250 = € 68.750

Slide 6 - Tekstslide

1e Hoeveel spijkerbroeken worden er minder gevraagd als de prijs met € 1 stijgt?

Slide 7 - Open vraag

1f Hoeveel spijkerbroeken worden er minder gevraagd als de prijs met € 12 stijgt?

Slide 8 - Open vraag

2a Qv = –50P + 4.000
Stel dat de vraag verandert in: Qv = –50P + 6.000
Is de vraag nu gedaald of gestegen?
A
gedaald, want bij dezelfde prijs is q lager
B
gedaald, want bij dezelfde prijs is q hoger
C
gestegen, want bij dezelfde prijs is q hoger
D
gestegen, want bij dezelfde prijs is q lager

Slide 9 - Quizvraag

2b Wat is een mogelijke oorzaak van deze verandering?
A
het inkomen van de consument is gestegen
B
een nieuw concurrerend merk is populair
C
de kosten van de producent zijn gestegen
D
de kosten van de producent zijn gedaald

Slide 10 - Quizvraag

3a beginsituatie: Qv = –50P + 4.000
Stel dat de vraag verandert in: Qv = –100P + 6.750
Laat met een berekening zien dat bij de verkoopprijs van € 55 de gevraagde hoeveelheid niet verandert ten opzichte van de beginsituatie.

Slide 11 - Open vraag

3b Hoeveel spijkerbroeken worden er in de nieuwe situatie minder gevraagd als de prijs met € 12 stijgt?

Slide 12 - Open vraag

3c Replay heeft met de nieuwe vraaglijn te maken met veranderde marktomstandigheden.
Welke twee stellingen zijn juist?
A
a en c
B
a en d
C
b en c
D
b en d

Slide 13 - Quizvraag

3d Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de grotere verandering van de hoeveelheid bij een verandering van de prijs?
A
het inkomen van de consument is gestegen
B
een concurrerend merk is failliet gegaan
C
het inkomen van de consument is gedaald
D
de concurrentie is heviger geworden

Slide 14 - Quizvraag

4a Het aanbod van Replay-spijkerbroeken is gegeven met de functie: Qa = 50P – 1.500
Hoeveel spijkerbroeken worden aangeboden bij een prijs van € 35?

Slide 15 - Open vraag

4b Het aanbod van Replay-spijkerbroeken is gegeven met de functie: Qa = 50P – 1.500
Hoeveel spijkerbroeken worden aangeboden bij een prijs van € 70?

Slide 16 - Open vraag

4c teken ook de aanbodlijn

Slide 17 - Tekstslide

4c teken ook de aanbodlijn

Slide 18 - Tekstslide

5a
Qa = 50P – 1.500
De aanbodfunctie verandert in Qa = 50P – 1.000.
Is het aanbod nu gedaald of gestegen?
A
gedaald, want bij dezelfde prijs is q lager
B
gedaald, want bij dezelfde prijs is q hoger
C
gestegen, want bij dezelfde prijs is q hoger
D
gestegen, want bij dezelfde prijs is q lager

Slide 19 - Quizvraag

5b Wat is een mogelijke oorzaak voor deze verandering?
A
de vraag is gedaald
B
de vraag is gestegen
C
de kosten zijn gedaald
D
de kosten zijn gestegen

Slide 20 - Quizvraag

5b

Slide 21 - Open vraag