Bij opgave 22 stel jezelf vier vragen en beantwoord je deze.
1 Wat/Waar heb je gisteren … (voltooid deelwoord)?
2 Wat heb je … (tijdsaanduiding) gedaan?
3 Wat doe je … (tijdsaanduiding)?
4 Kun je jouw … (persoon/dier) beschrijven?
Beispiel:
Was - hast du - gestern - gelernt?
Wo - hast du - am Samstag - gegessen?