In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Overtuigende teksten lezen
Schiermonnikoog
stap 30
Slide 1 - Tekstslide
Na deze les:
* Herken je overtuigende teksten. * Kun je feiten en meningen onderscheiden.
* Kun je een tegenargument in een tekstdeel herkennen. * Ken je het verschil tussen objectieve en subjectieve teksten.
Slide 2 - Tekstslide
Overtuigende teksten
In een overtuigende tekst, of betoog, laat de schrijver duidelijk weten wat zijn mening is. Hij vertelt wat hij van het onderwerp vindt en hoopt dat jij het met zijn mening eens bent.
Voorbeelden van overtuigende teksten:beoordeling, ingezonden brief, folder, artikel in een krant of tijdschrift.
Slide 3 - Tekstslide
Feiten en meningen
Als je een overtuigende tekst leest, moet je goed letten op het verschil tussen feiten en meningen.
Feit - Controleerbaar.
- Iets dat waar is.
- Je kunt opzoeken of controleren of het echt zo is.
Mening - Persoonlijk.
- Iets waar je het wel of niet mee eens bent.
- Je kunt erover nadenken wat je er zelf van vindt.
Slide 4 - Tekstslide
Sleep het feit of de mening naar het juiste vakje
Feit
Mening
Het is in ons lokaal nu 19 graden Celsius.
Ik vind het hier lekker warm.
Het is hier ijskoud!
Ik heb gewoon kippenvel!
Slide 5 - Sleepvraag
De teksten die bij de vragen in deze les horen, vind je in de drive in het mapje van jouw Waddeneiland.
Kijk bij week 1.
Slide 6 - Tekstslide
Lees "Konijn met brief achtergelaten in tuin Krimpen" grondig. Schrijf de hoofdzaak van alinea 2 op.
De hoofdzaak is het belangrijkste uit een alinea. Deze vind je in de kernzin van de alinea.
Slide 7 - Open vraag
Schrijf de bijzaken van alinea 2 op.
Slide 8 - Open vraag
Is de eerste zin van alinea 3 de kernzin? Licht je antwoord toe.
Slide 9 - Open vraag
Schrijf in je eigen woorden op wat iemand doet als hij iets dumpt.
Slide 10 - Open vraag
Wat was voor de "dumper" waarschijnlijk de reden het konijntje te dumpen?
Slide 11 - Open vraag
"Waarom iemand zo'n beestje dan gewoon ergens dumpt in plaats van bij een opvang af te geven?" Uit hoeveel delen bestaat het antwoord op deze vraag? Leg uit hoe je aan je antwoord komt.
Slide 12 - Open vraag
Schrijf de hoofdgedachte van de tekst op.
Slide 13 - Open vraag
Wat is de functie van de titel?
Vind je het een passende titel? Leg je antwoord uit.
Slide 14 - Open vraag
Objectieve en subjectieve teksten
Je hebt nu geleerd dat een tekst feiten of meningen kan bevatten.
Een tekst is objectief of subjectief.
Objectieve tekst
Subjectieve tekst
feiten
mening van de schrijver
informerende, uiteenzettende teksten
aansporende, activerende teksten
Slide 15 - Tekstslide
Argumenten
Een mening is wat iemand van iets of iemand vindt. Om zijn mening goed duidelijk te maken en lezers over te halen of te overtuigen, gebruikt een schrijver argumenten. Dat zijn redenen waarom je iets vindt.
Voorbeeld: Tijdens de schooltijden moeten mobiele telefoons in de kluisjes worden opgeborgen (mening), want te veel leerlingen kunnen zich niet concentreren met hun mobiele telefoon in de buurt (argument).
Slide 16 - Tekstslide
Tegenargumenten
Als iemand het niet eens is met het argument, kan hij een tegenargument gebruiken.
Voorbeeld: Het opbergen van mobiele telefoons in kluisjes vind ik geen goede oplossing (mening), want leerlingen moeten zelf de verantwoordelijkheid nemen (tegenargument).
Slide 17 - Tekstslide
Meningen in teksten
Meningen kunnen op verschillende manieren in teksten zijn verwerkt.
De schrijver brengt zijn eigen mening naar voren.
De schrijver geeft niet zijn eigen mening, maar beschrijft wel de mening(en) van anderen.
De schrijver beschrijft de mening(en) van anderen en voegt daar zijn eigen mening aan toe; hij reageert op de mening(en) van anderen.
Let op! Alleen als de eigen mening van de schrijver in de tekst staat, is de tekst subjectief.
Slide 18 - Tekstslide
Lees "Nooit meer rollen" grondig. Wat is de kernzin van de tweede alinea?
Slide 19 - Open vraag
Schrijf de zin op die de hoofdzaak van de derde alinea aangeeft.
Slide 20 - Open vraag
Welk tekstverband geeft het signaalwoord "toch" (regel 17) aan?
Slide 21 - Open vraag
Noteer de delen van dit verband op de volgende manier: Uitspraak = Tegenstelling =
Slide 22 - Open vraag
Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Slide 23 - Open vraag
Hoeveel argumenten noemt de schrijver voor het afschaffen van de roltrap? Noteer ze allemaal.
Slide 24 - Open vraag
Ben je het met de argumenten van de schrijver eens? Licht je antwoord toe met een eigen argument.
Slide 25 - Open vraag
Wat is het tekstdoel van "Konijn met brief achtergelaten in tuin Krimpen"?
Slide 26 - Open vraag
Is de tekst een objectieve of een subjectieve tekst? Leg je antwoord uit, maak gebruik van de theorie.
Slide 27 - Open vraag
"Over een week of zeven, misschien acht, mag het nu nog naamloze pluizenbolletje geadopteerd worden, want het zijn groepsdieren." Noteer het deel dat de uitspraak weergeeft.
Slide 28 - Open vraag
"Over een week of zeven, misschien acht, mag het nu nog naamloze pluizenbolletje geadopteerd worden, want het zijn groepsdieren." Noteer het deel dat de reden bij de uitspraak weergeeft.
Slide 29 - Open vraag
Vind je de reden bij de uitspraak passen? Leg je antwoord uit.
Slide 30 - Open vraag
Wat is het tekstdoel van "Nooit meer rollen"? Licht je antwoord toe.
Slide 31 - Open vraag
Is deze tekst een objectieve of een subjectieve tekst? Leg je antwoord uit, maak gebruik van de theorie.
Slide 32 - Open vraag
Wat is de mening/uitspraak die in "Nooit meer rollen" wordt gegeven/gedaan?
Slide 33 - Open vraag
Met welk(e) argument(en) wordt de uitspraak onderbouwd?
Slide 34 - Open vraag
Bedenk zelf twee tegenargumenten bij de mening van de schrijver.
Slide 35 - Open vraag
Wat heb je geleerd?
* Je herkent overtuigende teksten. * Je kunt feiten en meningen onderscheiden.
* Je kunt een tegenargument in een tekstdeel herkennen.
* Je kent het verschil tussen objectieve en subjectieve teksten.
Slide 36 - Tekstslide
Wat bereid je voor voor de volgende les?
Zoek een betogende tekst in een krant, tijdschrift of online. Noteer de volgende dingen:
* de naam van de schrijver; * de bron; * de mening van de schrijver; * de redenen die de schrijver geeft voor zijn/haar mening.
Plak de link naar of een afbeelding van je tekst in een Google Doc en noteer daar je antwoorden in. Deel je document met je docent.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.