M2 NE Paragraaf 5.3 lezen (week 11)

Hfdst. 5.3 lezen
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hfdst. 5.3 lezen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Les 1: Herhaling woordsoorten en uitleg hfdst. 5.3 en maken opdrachten 2, 3 en 4.
  • Les 2: Herhaling woordsoorten en herhaling paragraaf 5.3 en zelfstandig werken (opdr. 5 t/m 13
  • Les 3: Herhaling woordsoorten en hfdst 5.3 en zelfstandig werken; opdr. 15 t/m 19

  •  Leesboek kiezen en deze ook echt lezen!!!

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Ik weet welke signaalwoorden voor het redengevend tekstverband  er zijn. 
  2. Ik kan de signaalwoorden voor het redengevend tekstverband in een tekst herkennen. 
  3. Ik weet wat een kernzin is en ik kan hem herkennen in een alinea.
  4. Ik kan een samenvatting maken met de kernzinnen. 

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 4 - Tekstslide

Zou je in ons land dag en nacht in het bos kunnen overleven?
Wat is het zww in deze zin?
A
zou
B
kunnen
C
overleven

Slide 5 - Quizvraag

Welke soorten werkwoorden zijn er?

Slide 6 - Open vraag

Soorten werkwoorden:
Er bestaan drie soorten werkwoorden: 
1. hulpwerkwoorden
2. koppelwerkwoorden
3. zelfstandige naamwoorden. 

Werkwoorden geven aan welke handeling of toestand in de zin centraal staat. Daarnaast geeft het werkwoord aan in welke tijd de zin staat. 
 




Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
Zelfstandige werkwoorden zijn de belangrijkste werkwoorden uit de zin. Deze kun je niet weglaten. 

Wanneer er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het zelfstandige werkwoord vaak ergens achterin de zin en zijn de overige werkwoorden (waaronder de persoonsvorm) hulpwerkwoorden. 
Als er een zelfstandig naamwoord in de zin staat, heb je te maken met een werkwoordelijk gezegde.

Slide 8 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat voorkomt in zinnen met een naamwoordelijk gezegde. 
Dit gezegde bestaat uit 1 of meer werkwoorden en een naamwoord. 
Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is. 
De koppelwerkwoorden zijn ZWaBBeLS + HDV: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen. 
Het koppelwerkwoord ‘koppelt’ een bepaalde eigenschap, functie of toestand aan het onderwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
Wanneer er meerdere werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm altijd het hulpwerkwoord. 
Hulpwerkwoorden kun je over het algemeen weglaten.

De truc is dus: kijk naar het belangrijkste werkwoord in de zin en bepaal vervolgens of dat een zelfstandig- of koppelwerkwoord is. Alle andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Ik besluit dat ik niet in het bos ga overnachten.
Wat is het zww in de bovenstaande zin?

Slide 12 - Open vraag

Zij wil later clown worden.
Wat is het hww en wat is het zww?

Slide 13 - Open vraag

Ik heb vorige week mijn verjaardag gevierd.
Wat is het hww en wat is het zww in deze zin?

Slide 14 - Open vraag

In welke zin vind je de belangrijkste informatie.
Wat is in bovenstaande zin het vragend voornaamwoord?

Slide 15 - Open vraag

Wat vind je erger: honger of kou?
Wat is in bovenstaande zin het vragend voornaamwoord?

Slide 16 - Open vraag

Waar, wanneer, waarom, waardoor, hoe zijn vragende voornaamwoorden
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn de vier aanwijzende voornaamwoorden?

Slide 18 - Woordweb

    Begrijpend lezen

Slide 19 - Tekstslide

Wat weet je al?

Slide 20 - Tekstslide

Welke 4 manieren
van lezen ken je?

Slide 21 - Woordweb

Hier wordt de tekst afgerond
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 22 - Quizvraag

Hier wordt kort het onderwerp genoemd
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 23 - Quizvraag

Hier staat meer informatie over het onderwerp
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 24 - Quizvraag

In welke zin vind je de belangrijkste informatie van een alinea?

Slide 25 - Open vraag

In welk deel staat de minder belangrijke informatie in een alinea?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
boswachter Richard
B
overnachten in het bos
C
zwervers in het bos

Slide 28 - Quizvraag

Deze tekst is waarschijnlijk ... van een tekst, want er wordt een vraag gesteld.
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
boswachter Richard
B
overnachten in het bos
C
zwervers in het bos

Slide 31 - Quizvraag

Tekst 2 is waarschijnlijk de ... want er staat een conclusie in.
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 32 - Quizvraag

Welke 3 signaalwoorden staan in bovenstaande tekst?

Slide 33 - Tekstslide

Welke 3 signaalwoorden staan er in de tekst?
A
ons, omdat, waar
B
omdat, maar, waar
C
omdat, maar, omdat
D
in, van, op

Slide 34 - Quizvraag

'Omdat' is een redengevend signaalwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quizvraag

'Maar' is een opsommend signaalwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Welke 3 signaalwoorden staan er in de tekst?
A
ons, omdat, waar
B
omdat, maar, waar
C
omdat, maar, omdat
D
in, van, op

Slide 37 - Quizvraag

Welke 2 signaalwoorden staan er in bovenstaande tekst?

Slide 38 - Tekstslide

In deze tekst staan 2 signaalwoorden, welke zijn dat?
A
na, niets
B
bovendien, dus
C
besluit, dat
D
in, na

Slide 39 - Quizvraag

'Dus' is een concluderend signaalwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quizvraag

'Bovendien' is een tegenstellend signaalwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Waarom kan het slim zijn om alleen de inleiding en het slot van een tekst te lezen?

Slide 44 - Open vraag

Uit welke tekstgedeelten bestaat een tekst in elk geval?
A
inleiding, kern, slot
B
inleiding en kern
C
inleiding en slot
D
kern en slot

Slide 45 - Quizvraag

Slide 46 - Tekstslide

Aan welk signaalwoord herken je de conclusie?

Slide 47 - Open vraag

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Waarom is het handig om voor een samenvatting de kernzinnen van een tekst te gebruiken?

Slide 50 - Open vraag

Week 11
M. Paragraaf 5.3 opdracht 1 t/m 16 
M. Paragraaf 5.3 opdrach 17 t/m 24
Boek van Maren Stoffels lenen en lezen

Slide 51 - Tekstslide

Week 11
M. Paragraaf 5.3 opdracht 5 t/m 16 
M. Paragraaf 5.3 opdracht 17 t/m 24
Boek van Maren Stoffels lenen en lezen

Slide 52 - Tekstslide