In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Examen schrijven
Slide 1 - Tekstslide
werkwoordspelling
QUIZ
Slide 2 - Tekstslide
In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het is gisteren gebeurt.
B
Het is gisteren gebeurd.
Slide 3 - Quizvraag
In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Het gebeurt in een oogopslag.
B
Het gebeurd in een oogopslag.
Slide 4 - Quizvraag
In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Gisteren haastten mijn ouders zich naar de bus.
B
Gisteren haasten mijn ouders zich naar de bus.
Slide 5 - Quizvraag
In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij heeft zich bij mij gemeld.
B
Hij heeft zich bij mij gemeldt.
C
Hij heeft zich bij mij gemelt.
Slide 6 - Quizvraag
In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Annie vluchte de wc in.
B
Annie vluchtte de wc in.
Slide 7 - Quizvraag
In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Hij is verhuist naar Amsterdam.
B
Hij is verhuisd naar Amsterdam.
Slide 8 - Quizvraag
In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Houdt je van pizza?
B
Houd je van pizza?
Slide 9 - Quizvraag
In welke zin zijn alle werkwoorden correct gespeld?
A
Je rijdt in een luxe wagen.
B
Je rijd in een luxe wagen.
Slide 10 - Quizvraag
Welk werkwoord is de pv in de zin?; We worden allemaal voor de gek gehouden.
A
worden
B
gehouden
Slide 11 - Quizvraag
Welk werkwoord is de pv in de zin?; Bas heeft geprobeerd een bank te beroven.
A
heeft
B
geprobeerd
C
beroven
Slide 12 - Quizvraag
Welk werkwoord is de pv in de zin?; Hij beantwoordt de vragen overtuigend.
A
beantwoordt
B
vragen
C
overtuigend
Slide 13 - Quizvraag
Welk werkwoord is de pv in de zin?; Zij willen later piloot worden.
A
willen
B
worden
Slide 14 - Quizvraag
A: Hoofdletters
1. Eerste deel van een zin
2. Namen
3. Aardrijkskundige namen
4. Namen van feestdagen
5. Historische gebeurtenissen
6. Titels
7. Afkortingen
Slide 15 - Tekstslide
Welk woord is fout?
A
Nieuwjaarsavond
B
Kerstmis
C
CAO
D
havo
Slide 16 - Quizvraag
Meervoud
Slide 17 - Tekstslide
Meervoud
Slide 18 - Tekstslide
Dus...
1. Als het kan s eraan vast!
Als de uitspraak dan verandert, gebruik je ‘s
2. Achter afkortingen altijd ‘s
3. Woorden die eindigen op ee altijd extra ën
4. Woorden die eindigen op ie, in meervoud -iën -ieën of gewoon -ien
Slide 19 - Tekstslide
Interpunctie
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Verbeter de interpunctie in de zin:
Jan heeft niet goed geleerd dus haalt hij geen 8 9 of 10
Slide 22 - Open vraag
Formuleren
A: samengestelde zinnen
B: omdat of doordat
C: een aantal bezoekers vindt/vinden
D: die of dat
E: sommige of sommigen
F: u of uw - jou of jouw
G: hun/hen/zij
Slide 23 - Tekstslide
Samengestelde zinnen
Slide 24 - Tekstslide
Verbeter de zin: Bij het tv-programma ‘The masked singer’ zingt elke artiest een nummer en wordt gepresenteerd door Ruben Nicolai.
Slide 25 - Open vraag
B. Omdat of doordat
Slide 26 - Tekstslide
Stellingen:
I. Doordat geeft alleen een reden aan II. Omdat kan zowel een oorzaak als een reden aangeven
A
Alleen stelling I is goed
B
Alleen stelling II is goed
C
Stelling I en II zijn fout
D
Stelling I en II zijn goed
Slide 27 - Quizvraag
C: Een aantal bezoekers vindt/vinden
Slide 28 - Tekstslide
Wat is goed?
Een aantal jongeren ...... dat leuk.
A
vinden
B
vindt
Slide 29 - Quizvraag
D. Die of dat
Slide 30 - Tekstslide
Zet die of dat ervoor: - de jongen ..... (die/dat) - het meisje ..... (die/dat) - de schoolvriendinnen .... (die/dat) - het grote geheim .... (die/dat)
Slide 31 - Open vraag
E. Sommige of sommigen/ alle of allen / beide of beiden
Dus...
+n (allen):
1. verwijzing naar eerder genoemd persoon / iedereen
(alle):
1. voor het znw / terug naar een eerder genoemd woord maar geen persoon