Ned_16juni_Havo3_H3_Spelling_deel2

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Terugblik 
Stillezen 
Samen oefenen (taal & woordenschat)
Zelfstandig aan de slag 
Evalueren
Vooruitblik 
Wisseling docent/pauze


Slide 2 - Tekstslide

Hoe was de les gegaan?


Wat heb je gedaan?












Slide 3 - Tekstslide




Les 1
Spelling module
Les 2
Spelling module
Les 3
Spelling module afmaken
Inhalen toetsen  (klas 2d, 2b)
Kahoot!

Tot aan de zomervakantie:
Hoofdstuktoets hoofdstuk 3 (dond 24 juni)
Let op: zie google classroom voor de toetsstof.
Di 22 juni film (10.00 uur -12.15 uur)
Ma 28 juni klassenuitje (wandelen, zwemmen, bbq, 0900 uur -1900 uur)











Slide 4 - Tekstslide

stillezen,modules afmaken t/m h2, woorden leren (15 min)
timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel 
Je weet dat je letters gebruikt voor hele getallen van één tot en met twintig; voor de tientallen tot honderd; voor de honderdtallen tot duizend; voor de duizendtallen tot tienduizend; voor de getallen honderdduizend, miljoen, miljard en biljoen; voor de rangtelwoorden van de hierboven genoemde getallen. 
Je weet dat je cijfers gebruikt voor getallen boven de twintig, uitgezonderd de tientallen en honderdtallen; voor maten, gewichten, bedragen, data, adressen, percentages, rekeningnummers 


Slide 6 - Tekstslide

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.

Hij is zo gek als een deur
De vijand kwam als een dief in de nacht
Hij ging er als een haas vandoor
De winnaar was zo trots als een pauw

Slide 7 - Tekstslide

Metafoor
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Metaforen kunnen ook werkwoorden zijn. Beeld en object lijken op elkaar. 
   
De auteur gebruikt dus een ander woord voor wat hij bedoelt: tussen die twee is er een betekenisovereenkomst. De metafoor is eigenlijk een vergelijking, maar zonder ‘als’ en waarin de werkelijkheid dikwijls verzwegen wordt.


Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Ruim die zwijnenstal eens op (kamer die een grote puinhoop is)

Ik brand van verlangen 
Ze heeft die jongen maanden aan het lijntje gehouden

Slide 8 - Tekstslide

Metafoor
- Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken = iemand die iets gekregen heeft

- Een vruchtbare vergadering = een vergadering met resultaat

- Die zwijnenstal moet je opruimen = een omgeving die vies is





Slide 9 - Tekstslide

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Papier is geduldig

Slide 10 - Tekstslide

Zij is zo gek als een deur.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 11 - Quizvraag

Mijn oude fiets smeekt om een grondige opknapbeurt.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 12 - Quizvraag

Papier is geduldig.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 13 - Quizvraag

Pieter is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 14 - Quizvraag

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
A
personificatie
B
vergelijking
C
metafoor

Slide 15 - Quizvraag

Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor

Slide 16 - Quizvraag

Spelling H3 : schrijfwijze getallen

Slide 17 - Tekstslide

Getallen (deel 1)
Je schrijft getallen in letters voor: 
- getallen tot twintig: twee, negen, zeventien, achtste, de negentiende eeuw;
- tientallen tot honderd: twintig, vijftig, tachtigste;
- honderdtallen tot duizend: driehonderd, negenhonderd;
- duizendtallen tot en met twaalfduizend: zesduizend, tienduizendste; 
- de woorden miljoen, miljard, biljoen, enz. en: vier miljoen, zeven miljardste.

Slide 18 - Tekstslide

Getallen (deel 2)
Je schrijft getallen in cijfers voor: 
      - getallen boven de twintig
      - maten                                       -  bedragen
      - gewichten                              -  telefoonnummers
      - data                                           -  percentages
      - exacte tijdstippen



Slide 19 - Tekstslide

Getallen (deel 3)
Let op!
    -  Je schrijft breuken los: een vierde (1/4)
        Behalve in een samenstelling (tweekwartsmaat, tweeënhalf)
   -   Als in een zin twee regels door elkaar lopen dan gebruik je beide keren              cijfers. 
   -   Bij grote ronde getallen in een lopende tekst combineer je cijfers en                    letters.
   -   Bij klinkerbotsing krijgen getallen in letters een trema (drieënhalf).

Slide 20 - Tekstslide

Wat is juist?
A
11 %
B
elf procent
C
elf %

Slide 21 - Quizvraag

Wat is juist?
A
drie en twintigste
B
drieëntwintigste
C
23ste

Slide 22 - Quizvraag

Wat is juist?
A
7 miljoen
B
7.000.000
C
zeven miljoen

Slide 23 - Quizvraag

Havo (spelling) 
Blz  theorie 125

Slide 24 - Tekstslide

Spelling module
Spelling theorie
Spelling deel 1
Spelling deel 1-vwo
Spelling deel 2
Spelling deel 3
Spelling deel 3-vwo
Ben je klaar of heb je geen tijd om een volgende module af te maken?
Kies uit:
Woorden leren
Leer de woorden (woordenschat voor de toets H3, zie google classroom)
Woordenschat in je schrift (eventueel afmaken)
Woordenschat havo-boek vanaf blz 113, opdr 2b, 3a
Woordenschat vwo-boek vanaf blz 117, opdr 1, 2a, 2b
 3b en 4a, 4b, 4c (3 verzinnen)
Grammatica in je schrift (eventueel afmaken)
Havo blz 119, opdr 1a en 1c 
Havo blz 122, opdr 6 a, b, c 
Vwo blz 128, opdr 7, 8 en 9 
Stillezen



timer
40:00

Slide 25 - Tekstslide

Wat ging goed?
Wat kan er de volgende keer beter?

Slide 26 - Tekstslide


Wat gaan we de volgende les doen?



Slide 27 - Tekstslide