Spelling herhaling werkwoorden en gramatica

Spelling
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Spelling
Spelling

Slide 2 - Tekstslide

Het ezelsbruggetje van 't ex kofschip gebruik je in de.....
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Vergeten tijd

Slide 3 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?


Twee kinderen fietsen naar school
A
Voltooide tijd
B
verleden tijd
C
tegenwoordige tijd

Slide 4 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?


die nederlaag kostte ons bijna het kampioenschap
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 5 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?


vanmiddag gaan we schaatsen
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 6 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?


de kinderen splitsen de sommen
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
C
Voltooide tijd

Slide 7 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?


we bleven er in geloven
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
Voltooide tijd

Slide 8 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin?


Wij liepen netjes op de stoep
A
tegenwoordige tijd
B
Voltooide tijd
C
verleden tijd

Slide 9 - Quizvraag

Schrijf het werkwoord in de tegenwoordige tijd in de zin.

Sofie ..... (noemen) de hond Joris

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de tegenwoordige tijd in de zin.

Hij ........ (wachten) op mij in stilte

Slide 11 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de tegenwoordige tijd in de zin.

De kinderen ...... (wandelen) in het bos

Slide 12 - Open vraag

Schrijf het werkwoord in de tegenwoordige tijd in de zin.

Ik ........ (lachen) om die grap

Slide 13 - Open vraag

Welk woordsoort is omdat in de zin?

Ik kan niet komen omdat ik moet leren voor het proefwerk
A
Voorzetsel
B
voegwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Welk woordsoort is totdat in de zin?

we wachten met het boeken van een vakantie, totdat we zeker weten dat iedereen mee kan.
A
Voorzetsel
B
werkwoord
C
voegwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Welk woordsoort is lieve in de zin?

de lieve vriendin gaf haar vriend een cadeau
A
Voorzetsel
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Welk woordsoort is Franse in de zin?

Ik vind Franse mosterd soms erg stinken
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
Voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Hoe herken ik het onderwerp in een zin?

Slide 18 - Open vraag

Hoe herken ik de persoonsvorm in de zin?

Slide 19 - Open vraag

Onderwerp en persoonsvorm
Onderwerp:
- Wie of wat + de persoonsvorm.

De persoonsvorm:
1. Verander de zin van tijd. ( tt - vlt)
2.  Maak de zin vragend.
3. De persoonsvorm is altijd een (hulp) werkwoord (iets wat je kan doen)

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin: Meester Remco loopt stage in groep 6.
A
loopt
B
groep 6
C
stage
D
Meester Remco

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin:
Hebben de kinderen uit groep 5/6 over twee weken vakantie?
A
twee weken
B
Hebben
C
vakantie
D
de kinderen uit groep 5/6.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hebben jullie een leuke dag?
A
Jullie
B
leuke
C
Hebben
D
een

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Meester Wim heeft op woensdag altijd vrij.
A
woensdag
B
Meester Wim
C
vrij
D
heeft

Slide 24 - Quizvraag