Link + 14.4 B1 snel

• Er + prepositie + (indirect) object
• ISK

Er + prepositie +  (indirect) obj./adverb

Er + prepositie

Mijn sleutels zitten in mijn tas. 

Ze zitten erin. 

Mijn boeken liggen op tafel. 

Ze liggen erop. 

Nu komt er een (ind.) object bij. 

Hij legt zijn boek op (de tafel). 

Hij legt zijn boek op het. FOUT

Hij legt zijn boek erop. GOED

Bij meer abstracte ind. objecten: 

Jij doet veel oefeningen voor (je examen). 

'voor je examen' maak je korter.

Jij doet veel oefeningen voor het. FOUT 

Jij doet veel oefeningen ervoor. GOED

Jij doet er veel oefeningen voor. BETER

Zin 

Ik heb zin in (de vakantie). 

Ik heb zin in het. FOUT. 

Ik heb zin erin. GOED. 

Ik heb er zin in. BETER. 

Prioriteit

Ik maak een prioriteit van (mijn hobby's). 

Ik maak er een prioriteit van. 

Tijd

Ik heb geen tijd voor sport. 

Ik heb er geen tijd voor.

'Ik heb zin in het feestje.'

Hij doet lang over zijn werk.

Zij geeft niets om haar studie.

Ik begrijp de les

😒🙁😐🙂😃

Ik vond deze les....
en ik heb ..... onthouden:

Dit wil ik nog even zeggen of vragen: