1. Zeeland - toerisme

12 thema's
12 provincies
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2WOStudiejaar 6

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

12 thema's
12 provincies

Slide 1 - Tekstslide

voorbereiding + quiz
grammatica
spreek-, schrijf- en luisteropdrachten
oefenen, zelftest + woordenlijst
online
12 thema's
12 provincies

Slide 2 - Tekstslide

■ het gebruik van zouden bij een wens 
■ de modale verba 
■ de comparatief 
■ net zo ... als en even ... als 
■ relatief pronomen zonder en met prepositie 
■ het perfectum

Slide 3 - Tekstslide

Zeeuw
Hoe noem je een inwoner van Zeeland?
Zeeuw

Slide 4 - Tekstslide

Uit hoeveel voormalige eilanden bestaat Zeeland?
Er zijn zes eilanden. Vroeger was Zeeland een groep eilanden bij elkaar die in
de loop der eeuwen door dijken en inpoldering aan elkaar zijn ‘vergroeid’ en nu schiereilanden zijn. De grootste eilanden zijn Walcheren en Noord-Beveland en Zuid-Beveland. De kleinere eilanden zijn Tholen, Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland. Helemaal in het zuiden heb je het bijna volledig door België en water omringde stuk Zeeuws-Vlaanderen liggen.

Slide 5 - Tekstslide

Wie was Michiel de Ruyter en wat deed hij?
Michiel Adriaenszoon de Ruyter (1607-1676) was een Nederlandse admiraal. Zijn bijnaam was Bestevaêr, oftewel ‘grootvader’. Hij is een van de bekendste zeehelden uit de Nederlandse geschiedenis en wordt beschouwd als de grootste admiraal van zijn tijd. Tijdens de Tweede Engelse Zeeoorlog tussen Nederland en Engeland voer hij de Theems op naar Chatham en vernielde daar een deel van de Engelse vloot.

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel mannen zijn er gestorven tijdens de Watersnoodramp?
Er zijn 1836 mensen overleden.

Slide 7 - Tekstslide

Welke bekende Nederlandstalige band komt uit Zeeland
BLØF en Racoon zijn de bekendste bands die uit Zeeland komen.

Slide 8 - Tekstslide

Hoeveel openingen heeft de Oosterscheldekering?
De Oosterscheldekering heeft 62 openingen die allemaal 40 meter breed zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het laagste punt van Zeeland?
Het laagste punt is zestig meter onder NAP in de Westerscheldetunnel, de tunnel die Zeeuws-Vlaanderen verbindt met Zuid-Beveland.

Slide 10 - Tekstslide

Wat doe je met lamsoor en zeekraal?
Lamsoor en zeekraal eet je. Het zijn allebei groenten die groeien op het overgangsgebied tussen zoet en zout water (de schorren). Ze smaken zilt en zitten vol vitaminen. Lekker bij visgerechten.

Slide 11 - Tekstslide

Zullen (presens)
- voorstel
- belofte
- waarschijnlijkheid
zullen en zouden
Zouden (imperfectum)
- droom
- beleefde vraag
- wens
- mogelijkheid
- advies
- herinnering aan belofte

Slide 12 - Tekstslide

zouden + willen + infinitief
(+ graag/weleens) 
möchten

Slide 13 - Tekstslide

zouden + willen / kunnen / mogen + ander werkwoord
1. zou, zou
2. imperfectum, imperfectum
3. zou, imperfectum
4. imperfectum, zou
zouden willen infinitief
(+ graag/weleens) 
möchten

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

wij mogen - wir können
wij zullen - wir werden
wij durven - wir wagen
wij (zouden) moeten - wir sollen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat geeft de bovenste rode lijn op de stormvloedkering aan?
A
Dat is precies drie meter boven NAP.
B
Dat is het niveau waarop de stormvloedkering dichtgaat.
C
Dat was het waterpeil tijdens de ramp in 1953.

Slide 20 - Quizvraag

Waarom is het zo belangrijk dat de stormvloedkering niet helemaal dicht is?
A
Zo kan de natuur beter beschermd worden.
B
Zo kunnen de vissers beter hun werk doen.
C
Zo hebben de vissen een groter leefgebied.

Slide 21 - Quizvraag

Waarom zijn de zandplaten zo belangrijk voor de vogels?
A
Omdat ze er veilig kunnen zitten.
B
Omdat ze er eten kunnen vinden.
C
Omdat ze er kunnen broeden.

Slide 22 - Quizvraag

Hoe komt het dat de zandplaten steeds kleiner worden?
A
Doordat de zee steeds meer zand meeneemt.
B
Doordat de dam binnenkomend zand tegenhoudt.
C
Doordat er minder water en zand binnenstroomt.

Slide 23 - Quizvraag

Wat doet Natuurmonumenten om het leefgebied van vogels en zeehonden te
beschermen?
A
Natuurmonumenten hoogt het zand van de zandplaten op.
B
Natuurmonumenten zorgt dat er genoeg eten voor de vogels en zeehonden blijft.
C
Natuurmonumenten zorgt dat er andere plekken voor de dieren komen.

Slide 24 - Quizvraag

Negatie
verb -> niet
substantief -> geen
geen -> indefiniete woorden.
niet -> definiete woorden 
Ga je je huiswerk niet maken
Ik vind het cadeau niet leuk
De poes ligt niet op de stoel
Plaats van 'niet' in de zin
Moet je nog huiswerk maken?
Nee, ik hoef geen huiswerk te maken.
moeten -> hoeven - te + infinitief
De bovenwoning ligt niet ver van het centrum.
Ik heb geen idee!
Het is geen grote kamer.
De kamer is niet groot.
niet moeten => een streng verbod
Je hoeft niet naar buiten te gaan.
Je moet niet naar buiten gaan.

Slide 25 - Tekstslide

comparatief en superlatief
...er -> dat
Het + ... st 
mooier dan
het mooist 
moeten -> hoeven - te + infinitief
even mooi
net zo mooi als / even mooi als
even mooi
duur - duurder
guur 
lekker
mager
wakker
nuchter
betrouwbaar
zwaar

Slide 26 - Tekstslide

Relatieve bijzin
Hoofdzin - Er draait een film
Bijzin - die over het verzet gaat
Relatief pronomen - die
Hoofdzin - Ik ken een boek
Bijzin - dat (...) is geschreven
Relatief pronomen - dat
Ik ken een boek dat door een Duitse schrijver is geschreven.
het boek
de film
Er draait een film die over het verzet gaat.

Slide 27 - Tekstslide


Wat is juist?
A
Paul heeft een vriendin wie uit Denemarken komt.
B
Het café wat op de markt ligt, is open.
C
In de Waddenzee leven zeehonden die bij mooi weer zonnen op de zandbanken
D
Het meisje die daar loopt, kampeert ook op onze camping.

Slide 28 - Quizvraag


Wat is niet juist?
A
Het museum, die op maandag gesloten is, trekt elk jaar duizenden bezoekers.
B
Deze dijk, die in 1953 gebouwd is, moet versterkt worden.
C
De fietsen wie je hier kunt huren, zijn allemaal elektrisch.
D
Op een camping dat aan de kust ligt, is 's nachts veel lawaai.

Slide 29 - Quizvraag

dingen
waar + prepositie
Het is een opmerking waarvan ik het mijne denk.
De vriendin aan wie ik een brief schreef, komt morgen op bezoek.
De tuin waar ik graag zit met een kop koffie, is nog steeds niet opgeknapt.
mensen
prepositie + wie
locatie 
waar

Slide 30 - Tekstslide

Dit kan ook!
waar ... prepositie
Het is een opmerking waar ik het mijne van  denk.

Slide 31 - Tekstslide

met, tot, uit, naar
mee -> met
Mijn vriendin gaat mee op vakantie.
De vriendin met wie ik op vakantie ga...
tot -> toe
uit -> vandaan
naar -> naartoe
Die actie leidt tot niets.
Het doel waartoe deze actie leidt...
Het komt uit de supermarkt.
De winkel waar het vandaan komt...
Ik ga naar China.
Het land waar ik naartoe ga...

Slide 32 - Tekstslide

wat
verwijzen naar een hele zin
verwijzen naar een vaag begrip
Ik heb alles wat mijn hartje begeert. 
Er is maar weinig wat hij niet kan.
Afwachten of het lukt is het enig wat we kunnen doen.
Vanaf morgen hebben we vakantie, wat we heel fijn vinden.

Slide 33 - Tekstslide

Oefenen met de relatieve bijzin

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

verrekijker - Fernglas
wij zullen - wir werden
Fernseher - televisie
wij moeten - wir sollen

Slide 36 - Tekstslide

verrekijker - Fernglas
zee - See
Fernseher - televisie
meer - Zee

Slide 37 - Tekstslide

Perfectum
onregelmatige werkwoorden 
uit je hoofd leren
schrappen
ge + schrap + t

serveren
ge + serveer + d

werkwoorden met 
ge-, be-, her-, ver- of ont- 
geen extra 'ge'
regelmatige werkwoorden -> ge + stam + t/d
gebeuren, betreden, herinneren, 
verwennen, onthouden
Startblokken
blz. 281 en 282
of

Slide 38 - Tekstslide

of
zijn
hebben
en
hebben
zijn

Slide 39 - Tekstslide

verandering
/
beweging
gaan
of
staan
zijn
hebben
hebben
zijn
en

Slide 40 - Tekstslide

verandering
/
beweging
werkwoorden die een object nodig hebben
reflexieve werkwoorden
gaan
of
staan
zijn
hebben
hebben
zijn
en

Slide 41 - Tekstslide

verandering
/
beweging
werkwoorden die een object nodig hebben
reflexieve werkwoorden
gaan
of
staan
tweede werkwoord 
zijn, blijven, gebeuren, worden, stoppen, beginnen, komen, kwijtraken, naderen, tegenkomen
zijn
hebben
hebben
zijn
en

Slide 42 - Tekstslide

verandering
/
beweging
werkwoorden die een object nodig hebben
reflexieve werkwoorden
gaan
of
staan
tweede werkwoord 
zijn, blijven, gebeuren, worden, stoppen, beginnen, komen, kwijtraken, naderen, tegenkomen
herinneren, vergissen, generen
/
eten, koken, spelen
zijn
hebben
hebben
zijn
en

Slide 43 - Tekstslide

fietsen
varen
lopen
suppen
naar / tot
hebben
verandering
/
beweging
werkwoorden die een object nodig hebben
reflexieve werkwoorden
gaan
of
staan
en
zijn
herinneren, vergissen, generen
/
eten, koken, spelen
zijn, blijven, gebeuren, worden, stoppen, beginnen, komen, kwijtraken, naderen, tegenkomen
zijn
hebben
tweede werkwoord 

Slide 44 - Tekstslide

zijn  
hebben
  • van richting veranderen
  • verandering van situatie
  • tweede werkwoord is: zijn, blijven, gebeuren, worden, stoppen, beginnen, komen, kwijtraken, naderen, tegenkomen
werkwoorden die een object nodig hebben
reflexieve werkwoorden

Slide 45 - Tekstslide

vergunning
bezoekersaantal
inkomsten
hotelstop
erlauben
Besucherzahl
Einkommen

Slide 46 - Sleepvraag

onregelmatige werkwoorden i
Startblokken
blz. 281 en 282

Slide 47 - Tekstslide

onregelmatige werkwoorden ij
Startblokken
blz. 281 en 282

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide