In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Unit: Wie ben ik?
Slide 1 - Tekstslide
Schema vandaag
Last lesson of this unit
MYP unit reflection
Grammar quiz
Het meervoud-the plural
Word bingo
Slide 2 - Tekstslide
MYP UNIT REFLECTION
Please fill in the form. Hand it in when you are done. Find info about the unit in Managebac.
Slide 3 - Tekstslide
Wat zijn lidwoorden? What are articles?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 4 - Quizvraag
Wat zijn werkwoorden? Which words are verbs?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 5 - Quizvraag
What words are nouns? Welke woorden zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het, een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, bal
D
lopen, werken, denken
Slide 6 - Quizvraag
Which article do you use in front of this noun? ....... kind
A
de
B
no article
C
het
D
een
Slide 7 - Quizvraag
Hoe oud ben jij?
Which word is the verb?
A
Hoe
B
jij
C
oud
D
ben
Slide 8 - Quizvraag
Wil je ...... koffie of ..... thee?
Do you use any articles here?
A
yes
B
no
C
de and de
D
het and het
Slide 9 - Quizvraag
Turn this sentence into a question: Ik koop een ijsje.
A
Koop ik een ijsje?
B
Ik koop een ijsje?
Slide 10 - Quizvraag
Fill in the right question word: ____ heet je vader?
A
wie
B
wat
C
hoe
D
wanneer
Slide 11 - Quizvraag
Fill in the right question word: ____woon je?
A
waar
B
wat
C
wie
D
waarom
Slide 12 - Quizvraag
Is this sentence right or wrong:
Woon je in Nederland?
A
goed
B
fout
Slide 13 - Quizvraag
Is this sentence right or wrong: Zwemt jij in het zwembad?
A
goed
B
fout
Slide 14 - Quizvraag
Is the word het an article in this sentence? Het regent buiten.
A
Yes
B
No, it's the subject
C
No it's the verb
D
I don't know
Slide 15 - Quizvraag
Is the word het the article in this sentence? Het paard loopt buiten.
A
No it's the subject
B
No it's the verb
C
yes
D
I don't know
Slide 16 - Quizvraag
How do you spell the word auto in the plural?
A
autos
B
auto's
C
autoos
D
autootjes
Slide 17 - Quizvraag
What article does a noun get in the plural? For example: De hond
A
het honden
B
de honden
C
een honden
D
een hond
Slide 18 - Quizvraag
Het meervoud (the plural)
Most nouns have a plural. Not all nouns.
de stoel-de stoelen de tafel-de tafels
de avocado-de avocado's
de koffie de melk
Slide 19 - Tekstslide
Put the sentence in the plural
How do you do this?
1 you need to change the subject into a plural subject 2 you need to change the verb and conjugate into a plural form
De moeder leest een boek.
De moeders lezen een boek.
Slide 20 - Tekstslide
hebben, zijn, praten, lezen
ik jij hij/zij wij jullie
zij
Slide 21 - Tekstslide
Avoid this common mistake
lopen, liggen, rijden, varen are irregular verbs. That means they change in the past tense.
lopen-liep-gelopen (to walk, walked, have walked) liggen-lag-gelegen (to lie, lay, have lain)
rijden-reed-gereden (to drive, drove, driven)
NEVER loopten, ligten, rijdten
Slide 22 - Tekstslide
Change verb in the plural back to singular-how?
De auto rijdt op de straat.
De auto's ....... op de straat. De bal rolt weg.
De ballen ........ weg.
What is the whole verb? Then go back to the stem and choose the right form. 3rd person singular gets stem+t
Slide 23 - Tekstslide
Task
Roy and Nicholas les 8
Laya-finish les 9
Slide 24 - Tekstslide
Word bingo
Draw a table. Choose 9 words from the word list. Write them in your table. I will read out the words from the list at random. The first person with bingo (horizontal, vertical or across) is the winner.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.