Les 2. Samenstellingen

Samenstellingen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samenstellingen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Je weet wanneer je een koppelteken gebruikt.
Je weet wanneer je als tussenklank 'e', 'en' of 's' gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Koppelteken
Wanneer gebruik je een koppelteken (een streepje)?
  • Bij klinkerbotsing (wanneer je twee klinkers als één klank kunt lezen, terwijl ze bij verschillende lettergrepen horen): radio-omroep, mee-eten
  • Als de woorden van een samenstelling gelijkwaardig zijn: zwart-wit, hotel-restaurant
  • Bij samenstellingen van woorden met een hoofdletter: on-Nederlands, anti-Frans
  • Bij een cijfer, letter of symbool of een combinatie hiervan: 12-jarige, tussen-s, +-teken, 80+-er
  • Bij een afkorting: apk-keuring

Slide 3 - Tekstslide

Koppelteken
  • Tussen twee of meer woorden die een uitdrukking vormen: een kant-en-klare maaltijd, kat-en-muis spelen
  • Let op: komt er nog een zelfstandig naamwoord achter, dan plak je dat aan de uitdrukking: kant-en-klaarmaaltijd, kat-en-muisspel
  • Bij een aardrijkskundige naam die uit twee delen bestaat: Goeree-Overflakkee, Zuid-Afrika
  • Bij samenstellingen waarvan het eerste deel verwijst naar een plaats of een bevolkingsgroep: Nederlands-hervormd, Baskisch-nationalistisch

Slide 4 - Tekstslide

Koppelteken
Let op:
Afkortingen die als woord worden uitgesproken en niet meer als afkorting, schrijf je zonder koppelteken:
Ledlamp, horecapersoneel

Slide 5 - Tekstslide

Wat is juist?
A
IQ test
B
IQ-test
C
IQtest

Slide 6 - Quizvraag

Wat is juist?
A
koffie automaat
B
koffie-automaat
C
koffieautomaat

Slide 7 - Quizvraag

Wat is juist?
A
café restaurant
B
café-restaurant
C
caférestaurant

Slide 8 - Quizvraag

Wat is juist?
A
65+ kaart
B
65+-kaart
C
65+kaart

Slide 9 - Quizvraag

Wat is juist?
A
led lamp
B
led-lamp
C
ledlamp

Slide 10 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Nederlands-Hervormd
B
Nederlands-hervormd
C
Nederlands Hervormd
D
Nederlands hervormd

Slide 11 - Quizvraag

Samenstellingen: -en, -e, -s
Als het eerste zelfstandige naamwoord in een samenstelling alleen een meervoud op -en heeft, schrijf je de tussenklank -en tussen de twee delen, behalve als er maar één van is.

pan + koek = pannenkoek (want het meervoud van pan is pannen)
zon + bloem = zonnebloem (want er is maar één zon)

Slide 12 - Tekstslide

Samenstellingen: -en, -e, -s
Als het eerste zelfstandige naamwoord in een samenstelling een meervoud op -en én op -s heeft, schrijf je de tussenklank -e tussen de twee delen.

groente + soep = groentesoep (want het meervoud van groente is groenten/groentes)
weide + vogel = weidevogel (want het meervoud van weide is weiden/weides)

Slide 13 - Tekstslide

Samenstellingen: -en, -e, -s
Als het eerste zelfstandige naamwoord in een samenstelling alleen een meervoud op -s heeft, schrijf je ook de tussenklank -e tussen de twee delen.

horloge + bandje = horlogebandje (want het meervoud van horloge is horloges)
stage + begeleider = stagebegeleider (want het meervoud van stage is stages)

Slide 14 - Tekstslide

Samenstellingen: -en, -e, -s
Als het eerste zelfstandige naamwoord in een samenstelling geen meervoud heeft, schrijf je ook -e tussen de twee delen.

rogge + meel = roggemeel (want rogge heeft geen meervoud)

Als het eerste woord in de samenstelling geen zelfstandig naamwoord is, schrijf je ook de tussenklank -e tussen de twee delen.

goedemorgen


Slide 15 - Tekstslide

Samenstellingen: -en, -e, -s
Je schrijft de tussenklank -s als je die hoort in een samenstelling: 

jongensdroom
Als het tweede deel van de samenstelling begint met een s, hoor je niet of er een tussenklank-s moet staan. Vervang dan het tweede deel van de samenstelling door een woord dat met een andere letter begint. Dan hoor je of je een tussenklank -s moet schrijven.
Stationsstraat (want het is stationsweg)
Bezoekschema (want het is bezoekuur)
Bij sommige woorden kun je kiezen of je wel of geen tussen-s gebruikt. Het is allebei goed.
Tijdverschil of tijdsverschil




Slide 16 - Tekstslide

Wat is juist?
A
Dorpstraat
B
Dorpsstraat
C
Dorpenstraat

Slide 17 - Quizvraag

Wat is juist?
A
pepermolen
B
pepersmolen
C
peperenmolen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist?
A
tarwebrood
B
tarwenbrood
C
tarwesbrood

Slide 19 - Quizvraag

Wat is juist?
A
krentebol
B
krentenbol
C
krentesbol

Slide 20 - Quizvraag

Wat is juist?
A
hoogtevrees
B
hoogtenvrees
C
hoogtesvrees

Slide 21 - Quizvraag

Wat is juist?
A
kippesoep
B
kippensoep
C
kippessoep

Slide 22 - Quizvraag

Wat is juist?
A
stagebegeleider
B
stagesbegeleider
C
stagenbegeleider

Slide 23 - Quizvraag

Wat is juist?
A
zonnebank
B
zonnenbank
C
zonnesbank

Slide 24 - Quizvraag

Wat is juist?
A
boerekool
B
boerenkool
C
boereskool

Slide 25 - Quizvraag

Wat is juist?
A
vitaminegebrek
B
vitaminengebrek
C
vitaminesgebrek

Slide 26 - Quizvraag

Opdrachten maken
Taalblokken Spelling 2F § 2.4
Taalblokken Spelling 3F § 2.1 - § 2.2 - § 2.3

Slide 27 - Tekstslide