les 13 samenstellingen

Les 13 samenstellingen
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 13 samenstellingen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Doel benoemen
  2. Uitleg
  3. Oefenen via Lessonup
  4. Zelf aan de slag
  5. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Tekstslide

Leesvaardigheid 2

Doel: Je leert samengesteld woorden juist spellen

Slide 3 - Tekstslide

Waarom gebruiken we samenstellingen als we ook bijvoeglijke naamwoorden hebben?
Een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee delen die beide ook zelfstandig kunnen voorkomen. Een bijvoeglijk naamwoord is een eigenschap en is op zichzelf niet iets. 
Groene stoel
Keukenprins
Keuken                       Prins 
Groene                Stoel
+
+
Eigenschap 
= Bijv. nw.

Slide 4 - Tekstslide

Waarom kan ik niet gewoon overal 
een spatie tussen zetten?
Omdat het ten onrechte los schrijven van samenstellingen 
dubbelzinnigheden op kan leveren.
Wat is swingend:
de pepernoot 
of de show?
De swingende pepernoten show
De swingende pepernotenshow

Slide 5 - Tekstslide

Waarom kan ik niet gewoon overal 
een spatie tussen zetten?
Omdat het ten onrechte los schrijven van samenstellingen 
dubbelzinnigheden op kan leveren.
De swingende pepernoten show
De swingende pepernotenshow

Slide 6 - Tekstslide

Konijnen bouten in pruimen saus
Konijnenbouten in pruimensaus
= 4 losse begrippen
= 2 losse begrippen

Slide 7 - Tekstslide

Samenstellingen
Aaneenschrijven
Tussenklanken
Koppelteken
Cijfers & getallen
Stof zuigen
Stofzuigen
Koning dag
Koningsdag
Wc eend
Wc-eend
100 jaar persoon
100-jarige

Slide 8 - Tekstslide

Samenstellingen
Aaneenschrijven
Tussenklanken
Koppelteken
Cijfers & getallen
Stof zuigen
Stofzuigen
Koning dag
Koningsdag
Wc eend
Wc-eend
100 jaar persoon
100-jarige
Begrijpen
Uit je hoofd leren

Slide 9 - Tekstslide


Als je een woord uitspreekt dan hoor je maar één klemtoon

Hoofdregel

Als je te maken hebt met één persoon, dier of ding dan schrijf je het woord aan elkaar.

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdregel
Als je te maken hebt met één persoon, dier of ding dan schrijf je het woord aan elkaar.
lange afstandsloper    langeafstandsloper

Slide 11 - Tekstslide

Aaneenschrijven
Felverlicht

Samengestelde woorden met één klemtoon schrijf je aan elkaar.
Stofzuigen

Samengestelde werkwoorden en samenstellingen die afgeleid zijn van werkwoorden, schrijf je aan elkaar.

Slide 12 - Tekstslide

Maak een goede samenstelling,
welk antwoord is juist?
A
Afmaken
B
Af maken

Slide 13 - Quizvraag

Maak een goede samenstelling,
welk antwoord is juist?
A
(Kom jij) hier heen?
B
(Kom jij) hierheen?

Slide 14 - Quizvraag

Tussenklanken (-s)
Koningsdag

Hoor je een s?
Dan schrijf je hem ook.
Koningsstaf

Kun je het niet goed horen? 
Vervang het tweede deel 
om dit te controleren.

Bij koningsdag hoor je een s dan is er ook een extra s bij koningsstaf.

Slide 15 - Tekstslide

Tussenklanken (-en)
Sterrenstelsel

Hoor je -en? 
Is het eerste deel van het woord een zelfstandig naamwoord met een meervoud op -en? (sterren)

Dan schrijf je de tussenklank -en.

Slide 16 - Tekstslide

Tussenklanken (-e)
Groentesoep

Heeft het eerste deel een meervoud dat met -s en -n kan? 
(groentes, groenten)

Dan schrijf je alleen een -e
Zonneschijn

Als het eerste deel geen meervoud heeft, of er bestaat maar één van?

Dan schrijf je alleen een -e

Slide 17 - Tekstslide

Tussenklanken (-s, -e, -en)

Slide 18 - Tekstslide

Uit hoeveel woorden kan een samenstelling maximaal bestaan?
A
twee
B
drie
C
tien
D
oneindig

Slide 19 - Quizvraag

Leg het verschil uit tussen
hoofd weg
hoofdweg

Slide 20 - Open vraag

Wat is het verschil tussen
drink water
drinkwater

Slide 21 - Open vraag

Wat is de hoofdregel bij het schrijven van samengestelde woorden?
A
Kijk wat het meervoud is van het eerste woord.
B
Kijk wat het meervoud is van het tweede woord.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed
A
kattespeeltje
B
kattenspeeltje

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze?
A
bessesap
B
bessensap

Slide 24 - Quizvraag

koek
+ bakker=

Slide 25 - Open vraag

Wat is goed?
A
secretaressedag
B
secretaressendag

Slide 26 - Quizvraag

asperge+soep=

Slide 27 - Open vraag

Werken aan de opdracht 
Wat? Les 13 opdracht 1, 2, 3, 4a t/m d en 6 blz. 54 en 55.
Hoe? Zelfstandig en stil
Tijd? Tot het einde van de les.
Vragen? Overleg eerst met je buurman/buurvrouw. Lukt het niet schiet mij aan tijdens mijn loopronde.
Klaar? Lees verder in je leesboek of maak ander huiswerk

Gebruik de theorie op bladzijde 54 van je boek 




Slide 28 - Tekstslide

Wat is goed
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 29 - Quizvraag

welke is goed?
A
stationstraat
B
stationsstraat

Slide 30 - Quizvraag

maak een samenstelling met
redding boei

Slide 31 - Open vraag

maak een samenstelling met
station hal

Slide 32 - Open vraag

maak een samenstelling met
dorp straat

Slide 33 - Open vraag

Dus luister goed of je een s hoort.

 
Bij dorpsstraat is het moeilijk, omdat straat met een s begint.
Maak er dan van: dorps huis, dorps bewoners. Nu hoor je de s van dorps.

Slide 34 - Tekstslide

Maak een samenstelling met
krokodil tranen

Slide 35 - Open vraag