Herhaling leerjaar 2

Start leerjaar 3
Onze eerste les in de bovenbouw: het voorexamenjaar
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Start leerjaar 3
Onze eerste les in de bovenbouw: het voorexamenjaar

Slide 1 - Tekstslide

WILKOMMEN!

Slide 2 - Tekstslide

In deze lesweek
  • Checken we in bij Learnbeat (hoop ik :))
  • Beginnen we met Duits

Slide 3 - Tekstslide

Check in: Geef met een plaatje of een emoticon aan, hoe je je voelt.

Slide 4 - Open vraag

Geef met een plaatje of emoticon aan, hoe je tegen dit jaar aankijkt voor Duits

Slide 5 - Open vraag

Herhaling leerjaar 2
We gaan een aantal dingen ophalen vanuit leerjaar 2

Slide 6 - Tekstslide

Maar eerst even onze hersenen op Duits zetten 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op, die je je nog herinnert van vorig jaar

Slide 10 - Open vraag

Noteer vijf Duitse woorden

Slide 11 - Open vraag

Weet je nog wat 'idewiss' betekent?

Slide 12 - Open vraag

Wat doe je met (fe)esttenten?

Slide 13 - Open vraag

Hoe maak je de stam van een werkwoord?

Slide 14 - Open vraag

Wat is de goede werkwoordsvorm?
A
ich gehe
B
ich gehst
C
ich geht
D
ich gehen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de goede werkwoordsvorm?
A
du geht
B
du gehe
C
du gehst
D
du gehen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de goede werkwoordsvorm?
A
er geht
B
er gehe
C
er gehst
D
er gehen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de goede werkwoordsvorm
A
wir geht
B
wir gehst
C
wir gehen
D
wir gehe

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de goede werkwoordsvorm?
A
ihr gehen
B
ihr gehe
C
ihr gehst
D
ihr geht

Slide 19 - Quizvraag

Conlusie:
ich gehe
du gehst
er/sie/es geht  
wir gehen
ihr geht
Sie/sie gehen

Slide 20 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Duits: jij
A
ich
B
du
C
er
D
ihr

Slide 21 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Duits: hij
A
ich
B
du
C
er
D
ihr

Slide 22 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Duits: jullie
A
er
B
ihr
C
ich
D
sie

Slide 23 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Duits: u
A
ich
B
ihr
C
Sie
D
sie

Slide 24 - Quizvraag

We gaan naar een paar lastigere werkwoorden

Slide 25 - Tekstslide

Wat is de vertaling van: jij hebt
A
ich habe
B
du hast
C
du habst
D
er hat

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: es hat
A
ik heb
B
hij heeft
C
het heeft
D
zij heeft

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: zij hebben
A
sie hat
B
sie haben
C
Sie haben
D
ich habe

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: du bist
A
ik ben
B
wij zijn
C
jij bent
D
hij is

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: wij zijn
A
ihr seid
B
wir sind
C
ich bin
D
es ist

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de vertaling van: jullie zijn
A
du bist
B
sie sind
C
ihr seid
D
ich bin

Slide 31 - Quizvraag

Wat weet je over een zelfstandig naamwoord?

Slide 32 - Open vraag

Welk woord is een zelfstandig naamwoord?
A
komm
B
Haus
C
das
D
alte

Slide 33 - Quizvraag

Wat is hier het zelfstandig naamwoord?
A
er
B
fahren
C
Auto
D
gekommen

Slide 34 - Quizvraag

Tot slot nog een raadsel
Max' Mutter hat 4 Kinder. Das erste Kind wurde auf den Namen "Montag" getauft. Das zweite Kind hat den Namen "Mittwoch" bekommen und das dritte Kind hört auf den Namen "Freitag". Wie heißt das vierte Kind?

Slide 35 - Tekstslide

Het PTA voor Duits in leerjaar 3

Slide 36 - Tekstslide